Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 09/2080/GA, 17 november 2009, beroep
Uitspraakdatum:17-11-2009

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 09/2080/GA

betreft: [klager] datum: 17 november 2009

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C.G.T. van de Weerd, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 1 juli 2009 van de beklagcommissie bij de locatie De Dordtse Poorten te Dordrecht,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 16 oktober 2009, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Rijnmond te Rotterdam, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. G.J. Hubers, en [...], unit-directeur bij de locatie Dordtse Poorten.

De directeur heeft op 23 oktober 2009 schriftelijk nadere inlichtingen verstrekt. Een afschrift daarvan is verstuurd naar klager en diens raadsman.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het feit dat ten onrechte een bedrag van € 400,= van klagers rekening is afgeschreven.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager heeft geen geld overgemaakt. Hij spaart zijn geld. Klager ontving het bankafschrift toen hij was afgezonderd. Op de afdeling waar klager zit, werken veertien piw-ers. Klager kent hen en zij kennen klager. Op het moment dat de overschrijving
plaatsvond, waren er nog drie medegedetineerden met dezelfde naam als klager. Klager kent de begunstigde niet. Gezien de afhankelijke positie van gedetineerden, moet een piw-er mee tekenen op het overschrijvingsformulier. Dat dit niet gebeurt, kan niet
in klagers nadeel uitpakken. Klager heeft zo spoedig mogelijk aan de bel getrokken. Klager moet schadeloosgesteld worden.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Een overschrijvingsformulier wordt door een piw-er op de afdeling uitgeprint en ingevuld. De piw-er stuurt het overschrijvingsformulier naar het SSC. Een gedetineerde kan dat niet zelfstandig doen. De procedure verloopt goed. Nu is niet meer te
achterhalen welke piw-er betrokken was bij de overschrijving. Rekeninghoudend met ziekte en teamoverleg, zou het ook een ‘inval’ piw-er kunnen zijn. Er is geen onderzoek gedaan naar gegevens van de begunstigde.
Van 25 november 2008 tot en met 9 december 2008 heeft klager in afzondering verbleven. Opgemerkt wordt dat het overschrijvingsformulier op 23 november 2008 is gedateerd.

3. De beoordeling
De geldende overschrijvingsprocedure in de inrichting is dat een dienstdoende piw-er controleert of de gedetineerde die een overschrijvingsopdracht opgeeft, daadwerkelijk bevoegd is om een overschrijvingsopdracht te doen laten uitvoeren. In dit geval
is
een bedrag van
€ 400,= afgeschreven van klagers rekening, nadat door een piw-er is gecontroleerd of klager bevoegd was om een overschrijvingsopdracht te laten uitvoeren. Achteraf kan niet worden vastgesteld of deze controle zorgvuldig is geweest nu geen van de
piw-ers
klager kan aanwijzen als degene die de opdracht heeft gegeven. Nu dat in het ongewisse blijft, kan niet met zekerheid gezegd worden dat klager opdracht heeft gegeven voor een overschrijving van
€ 400,=. Het beklag dient dan ook gegrond te worden verklaard. Daarbij is in overweging genomen dat klager – gezien de beperkingen in een detentiesituatie – zelf geen onderzoek kan verrichten, hij de begunstigde niet kent, zijn handtekening niet
overeenkomt met de handtekening op het overschrijvingsformulier en hij bovendien – zodra hij dat kon – heeft laten weten dat ten onrechte geld van zijn rekening is afgeschreven. Daarentegen is van enig adequaat en deugdelijk onderzoek van de directeur
niet gebleken.

Nu het beklag gegrond zal worden verklaard, acht de beroepscommissie termen aanwezig om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. Ter beoordeling of de in de Pbw voorziene tegemoetkoming mede bedoeld is als schadevergoeding overweegt de
beroepscommissie als volgt.
Uitgangspunt is steeds geweest dat de tegemoetkoming bedoeld is voor door een klager ondervonden ongemak en dat voor de vergoeding van de geleden schade andere wegen openstaan. Daarbij is gedacht aan een verzoek aan de directeur om de schade te
vergoeden dan wel de gang naar de civiele rechter. Nu namens klager is verzocht om schadeloosstelling, ligt het voor de hand – de hoogte van de schade kan op eenvoudige wijze vastgesteld worden – om tot een vergoeding van de schade te komen en deze mee
te wegen bij de vaststelling van de hoogte van de tegemoetkoming. Daarbij dient te worden opgemerkt dat klager hiermee het recht om een verzoek tot schadevergoeding aan de directeur te doen c.q. de gang naar de civiele rechter verspeelt. Gelet op het
vooroverwogene kunnen schadevergoedingsaspecten betrokken worden bij de tegemoetkomingsbeslissing.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 450,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.H. de Wild, voorzitter, dr. M.M. Boone en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S.S. Dwarka, secretaris, op 17 november 2009

secretaris voorzitter

Naar boven