nummer: 09/1331/GA
betreft: [klager] datum: 1 juli 2009
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S.J. Paans, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 29 april 2009 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Rijnmond te Rotterdam,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
De beroepscommissie heeft de directeur van de p.i. Rijnmond in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw mr. S.J. Paans om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de afwijzing van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof.
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
Klager betwist dat er sprake is van een onstabiele thuissituatie. Zijn echtgenote is niet bang voor hem. Zij is slechts gespannen voor zijn terugkomst vanwege zijn lange afwezigheid. Daarbij komt dat klagers echtgenote uitdrukkelijk toestemming heeft
gegeven voor het verblijf van klager op het gezamenlijke adres. De informatie van de stichting MEE is onder deze omstandigheden dan ook onvoldoende onderbouwd. Bovendien heeft klager tevoren aangegeven bereid te zijn tot een gesprek met alle partijen,
ook met de stichting MEE. Dit gesprek werd echter buiten schuld om van klager geannuleerd, waarna de stichting MEE alsnog negatief heeft geadviseerd. Indien het gesprek wel zou hebben plaatsgevonden, zou de stichting positief hebben geadviseerd. Bij
een
eerdere verlofaanvraag was het enige probleem dat het verlofadres (nog) niet bewoond was ten tijde van de aanvraag. Tijdens die procedure werd niet vermeld dat er sprake zou zijn van een onstabiele thuissituatie. Klagers v.i.-datum nadert, hetgeen een
positieve indicatie is voor verlofverlening. Door het verlof te weigeren, kan klager zich niet op aanvaardbare wijze voorbereiden op zijn terugkeer in de samenleving.
De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep als volgt toegelicht.
Vanuit de stichting Mee die de begeleiding verzorgt van klagers echtgenote is aan het b.s.d. gemeld dat klagers echtgenote spijt had van haar toestemming voor het verblijf op haar adres tijdens verlof. Zij heeft aangegeven bang voor klager te zijn. Zij
heeft dit in vertrouwen verteld. Bij de beslissing is een afweging gemaakt tussen het resocialisatiebelang van klager en het risico van negeren van het signaal van klagers echtgenote. Dit laatste heeft het zwaarst gewogen. Tevens heeft klager de
mogelijkheid om zijn zaken anders te regelen.
Daarnaast is nagegaan of er een oplossing van de problematiek na klagers invrijheidstelling mogelijk was. Hiertoe is een afspraak voor een gesprek met beide echtelieden gemaakt.
3. De beoordeling
Op grond van artikel 4, aanhef en onder j, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting wordt een verlof geweigerd indien er sprake is van het ontbreken van een aanvaardbaar verlofadres. Uit de door de directeur in beroep verstrekte
inlichtingen
volgt dat klagers echtgenote heeft aangegeven spijt te hebben van haar toestemming tot verblijf van klager in haar woning tijdens verlof en dat zij bang is voor klager.
De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheid een contra-indicatie vormt voor verlofverlening en dat deze een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigt. Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de
beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard met verbetering van de gronden.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met verbetering van de gronden.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.J. van Oostveen, voorzitter, mr. J.P. Balkema en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 1 juli 2009
secretaris voorzitter