nummer: 09/759/TB
betreft: [klager] datum: 19 oktober 2009
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. D.W.H.M. Wolters, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een beslissing van 18 maart 2009 van de Staatssecretaris van Justitie, verder te noemen de Staatssecretaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
Ter zitting van de beroepscommissie van 1 september 2009, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. D.W.H.M. Wolters en namens de Staatssecretaris [...] en [...], werkzaam bij de Dienst
Justitiële Inrichtingen van het ministerie van Justitie.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek om hem over te plaatsen naar het forensisch psychiatrisch centrum De Rooyse Wissel of de Dr. Henri van der Hoevenkliniek afgewezen.
2. De feiten
Klager is bij onherroepelijke uitspraak van 19 oktober 1995 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren en ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Klager is op 14 november 1997 geplaatst in de
tbs-kliniek De Kijvelanden te Poortugaal.
Vervolgens is klager op 17 februari 2004 overgeplaatst naar het Forensisch Psychiatrisch Centrum Veldzicht te Balkbrug (hierna: Veldzicht).
Bij brief van 13 januari 2005 heeft het hoofd van Veldzicht klager aangemeld voor plaatsing op een landelijke longstayafdeling. Bij advies van 24 juni 2005 van de Landelijke Adviescommissie Plaatsing (LAP) is aangegeven dat klager voldoet aan de
longstayindicatie en is de Minister van Justitie (hierna: de Minister) geadviseerd klager te plaatsen op een longstayafdeling. De Minister heeft op 26 oktober 2005 beslist klager te plaatsen in een longstayvoorziening van de Pompekliniek. Klager is op
9
januari 2006 geplaatst in de longstayvoorziening te Vught.
Op 17 juli 2006 is klagers beroep 05/2788/TB gericht tegen de beslissing om hem in een longstayvoorziening te plaatsen gegrond verklaard.
Op 17 augustus 2006 heeft de Minister beslist om klager te plaatsen in Veldzicht, welke plaatsing op 18 oktober 2006 is gerealiseerd.
Op 24 juli 2008 is klager intern overgeplaatst naar Grittenveld te Hoogeveen.
Op 9 oktober 2008 heeft het hoofd van Veldzicht aan de Staatssecretaris verzocht om herselectie van klager.
De Staatssecretaris heeft op 15 oktober 2008 beslist om klager over te plaatsen naar de Van Mesdagkliniek.
3. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
De Staatssecretaris beschikt niet over recente stukken met betrekking tot klagers behandeling. Niet duidelijk is of klagers behandeling op gang is gekomen, waar zijn behandeling uit bestaat en wat de inrichting tot nu toe heeft ondernomen om de
behandeling van de grond te krijgen. Volgens klager gebeurt er weinig.
Klager is meer dan tien maanden geleden overgeplaatst naar de Van Mesdagkliniek en tot nu toe voor geen enkel therapieblok ingedeeld. Hij mag niet werken.
Nadat klagers beroep tegen plaatsing in een longstayvoorziening gegrond was verklaard en klager vanuit de longstayvoorziening te Vught weer was teruggeplaatst in Veldzicht werd de behandelcoördinator die voorheen de plaatsing van klager in een
longstayvoorziening had aangevraagd, de heer [A], weer betrokken bij klagers behandeling. Opnieuw werd veel te snel de conclusie getrokken dat klager beter naar een longstayvoorziening kon worden overgeplaatst. Uit externe rapportages komt duidelijk
naar voren dat het tussen klager en de behandelcoördinator [A] ‘niet zo boterde’.
Klager zou vervolgens een nieuwe kans op behandeling worden geboden in de
Van Mesdagkliniek, maar die is hem feitelijk nooit geboden. Ook in de Van Mesdagkliniek was de heer [A] als supervisor van klagers behandelcoördinator mevrouw [B] klagers behandelverantwoordelijke.
Op 3 maart 2009 kreeg klager van zijn behandelcoördinator mevrouw [B] officieel te horen dat wederom een longstayaanvraag voor hem zal worden ingediend. Mevrouw [B] kan zich dat niet meer herinneren.
Klager wil behandeld worden, maar krijgt de kans niet. Hij heeft vanaf november 2004 geen behandeling meer gekregen.
De heer [A] is sinds kort niet meer verbonden aan de Van Mesdagkliniek maar de vraag is of hij nog op freelance of ad hoc basis zal worden ingeschakeld door de Van Mesdagkliniek.
Er is bij klager geen sprake van overdreven achterdocht, maar het is niet zo gek dat klager geen enkel vertrouwen heeft in de huidige kliniek; ook niet nu de heer [A] inmiddels is vertrokken.
De behandelinrichting dient er voor te zorgen dat er geen reden voor achterdocht/wantrouwen ontstaat.
Namens de Staatssecretaris is inzake het beroep het volgende standpunt ingenomen.
Klager heeft verzocht om overplaatsing, omdat de heer [A], die eerder in Veldzicht betrokken was bij de longstayaanvraag voor klager, zijn hoofd behandeling is in de
Van Mesdagkliniek.
De heer [A] is weliswaar eindverantwoordelijke voor klagers behandeling in de
Van Mesdagkliniek, maar daarmee is niet gezegd dat hij bepaalt welke behandeling klager krijgt en welke niet.
Het feit dat in de Van Mesdagkliniek tot nu toe weinig resultaten zijn bereikt, komt geheel voor rekening en risico van klager. Hij weigert door zijn pathologische achterdocht iedere vorm van behandeling. Hij weigert ieder inhoudelijk gesprek met een
behandelaar en houdt zeer minimaal contact met het sociotherapeutisch team. Er is wel degelijk een behandelplan, maar dit is minimaal omdat met klager geen overeenstemming kan worden bereikt over het te volgen traject.
Het is juist dat klager geen dagprogramma heeft, maar dit is het gevolg van het feit dat klager tot tweemaal toe een dagprogramma heeft geweigerd. Hij heeft werkzaamheden op de fietswerkplaats en schoonmaakwerkzaamheden geweigerd.
De Van Mesdagkliniek is nog steeds bereid en ziet ook voldoende mogelijkheden om klager te behandelen. Hiervoor is klagers medewerking vereist. Er is geen behandelinhoudelijke reden om klager over te plaatsen. Het verzoek om overplaatsing is terecht
geweigerd.
De heer [A] zal vanaf week 37 niet meer verbonden zijn aan de Van Mesdagkliniek. Het is niet ondenkbaar dat klagers wantrouwen hierdoor af zal nemen en dat hij alsnog bereid is om mee te werken aan behandeling.
In een schrijven van 2 september 2009 is het hoofd van de Van Mesdagkliniek namens de beroepscommissie gevraagd tot welke datum de heer [A] in dienst zal zijn bij de Van Mesdagkliniek, of bekend is bij welke inrichting de heer [A] zal gaan werken en of
de heer [A] in de toekomst (ad hoc) nog werkzaamheden/taken voor de
Van Mesdagkliniek zal verrichten.
In een schrijven van 7 september 2009 is namens het hoofd van de Van Mesdagkliniek geantwoord dat de heer [A] tot 1 september 2009 in dienst was bij de
Van Mesdagkliniek en thans werkzaam is bij een ander forensisch psychiatrisch centrum en dat hij in de toekomst geen werkzaamheden/taken meer voor de
Van Mesdagkliniek zal verrichten.
Een medewerker van Veldzicht heeft op 11 september 2009 telefonisch aan de secretaris meegedeeld dat de heer [A] thans weer werkzaam is in Veldzicht.
Op 30 september 2009 heeft klagers raadsman de secretaris telefonisch meegedeeld dat het bovenstaande niet leidt tot intrekking van klagers beroep en dat klager een uitspraak op zijn beroep wenst.
4. De beoordeling
Uit vaste jurisprudentie van de beroepscommissie, onder meer 00/657/TB van
20 november 2000, volgt dat een afwijzing van het verzoek om overplaatsing van een ter beschikking gestelde een voor beroep vatbare beslissing betreft. Daarbij dient de Staatssecretaris een verzoek van een ter beschikking gestelde tot overplaatsing in
behandeling te nemen en dient de inrichting van verblijf om inlichtingen te vragen, voordat zij op het overplaatsingsverzoek een beslissing neemt.
Uit de reactie van de Staatssecretaris volgt dat de Van Mesdagkliniek voldoende mogelijkheden ziet om klager te behandelen, maar dat klager zijn medewerking aan de behandeling weigert.
Klager schrijft zijn weigering toe aan de - naar het oordeel van de beroepscommissie zeer onwenselijke - omstandigheid dat zijn voormalige behandelcoördinator [A] wederom als eindverantwoordelijke bij klagers behandeling in de Van Mesdagkliniek
betrokken was.
De heer [A] was eerder tijdens plaatsing van klager in Veldzicht betrokken bij de aanvraag voor plaatsing van klager in een longstayvoorziening. Na gegrondverklaring van klagers beroep en terugplaatsing van klager naar Veldzicht was de heer [A] wederom
verantwoordelijk voor klagers behandeling en na overplaatsing van klager naar de Van Mesdagkliniek, waar hem een nieuwe behandelkans zou worden geboden, trad de heer [A] immers op als supervisor van klagers behandelcoördinator.
Inmiddels is uit de na de zitting ingewonnen inlichtingen gebleken dat de heer [A] in de toekomst niet (meer) betrokken zal zijn bij klagers behandeling in de
Van Mesdagkliniek. In dit licht gezien is er thans naar het oordeel van de beroepscommissie geen reden om klager over te plaatsen naar een andere behandelinrichting.
Klager heeft geen andere zwaarwegende argumenten aangevoerd die zouden kunnen of moeten leiden tot het oordeel dat de Staatssecretaris in redelijkheid niet tot de bestreden beslissing heeft kunnen komen.
Het hiervoor overwogene in aanmerking genomen, kan de afwijzing van klagers verzoek tot overplaatsing naar een andere behandelinrichting, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het
beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. dr. E.J. Hofstee, voorzitter, drs. J.R. van Veldhuizen en mr. R. Weenink, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op
secretaris voorzitter