Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 09/0544/TP, 2 oktober 2009, beroep
Uitspraakdatum:02-10-2009

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 09/544/TP

betreft: [klager] datum: 2 oktober 2009

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

tegen een fictieve beslissing van de Staatssecretaris van Justitie, verder te noemen de Staatssecretaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep. Zij acht zich aan de hand van de onderliggende stukken voldoende ingelicht. Om die reden is klager niet in de gelegenheid gesteld het beroep
schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft geen beslissing genomen inzake verlenging van de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst. Op grond van artikel 12, derde lid, Bvt
wordt het niet nemen van een beslissing gelijkgesteld met het nemen van een beslissing tot verlenging van de passantentermijn, waarbij van belang is dat daardoor sprake is van feitelijk voortgezet verblijf als passant in een penitentiaire inrichting
(p.i.).

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak ter beschikking gesteld met bevel dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
De terbeschikkingstelling (tbs) van klager is ingegaan op 6 december 2008. Sindsdien heeft klager in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven in de penitentiaire inrichtingen Arnhem.

3. De standpunten
Klager heeft in beroep het volgende naar voren gebracht.
Klager wil graag geselecteerd worden voor een tbs-inrichting. Zijn voorkeur gaat uit naar Almere in verband met familiebezoek.

Namens de Staatssecretaris is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Het beroepschrift voldoet niet aan het gestelde in artikel 69, vierde lid, Bvt juncto artikel 58, derde lid, Bvt en klager dient niet-ontvankelijk in het beroep te worden verklaard.
Subsidiair wordt het volgende aangevoerd. Klager staat op de wachtlijst voor selectie en plaatsing in een tbs-inrichting. Van de volgorde van deze wachtlijst wordt slechts in zeer bijzondere gevallen afgeweken, namelijk wanneer de psychische conditie
van de tbs-gestelde zodanig is dat de situatie in de p.i. onhoudbaar is en/of van detentieongeschiktheid kan worden gesproken. Vanuit de p.i. , waar verblijft, zijn geen signalen van detentieongeschiktheid ontvangen. Geen aanleiding wordt gezien om
klager met voorrang te plaatsen in een tbs-inrichting. Mochten van de zijde van de p.i. signalen worden ontvangen die duiden op een dusdanige verslechtering van de psychische conditie van klager dat van detentieongeschiktheid gesproken moet worden dan
wordt actie ondernomen om plaatsing met voorrang te realiseren. Subsidiair wordt verzocht om het beroep ongegrond te verklaren. Ten tijde van het instellen van beroep was er (nog) geen reden voor een passantenvergoeding.

4. De beoordeling
De beroepscommissie maakt uit klagers beroepschrift voldoende duidelijk op dat het beroep zich richt tegen de fictieve beslissing tot verlenging van de passantentermijn, waardoor het verblijf van klager als tbs-passant in een p.i. op dat moment
feitelijk voortduurt. Niet is gebleken dat zijn beroep in strijd zou zijn met het bepaalde in artikel 69, vierde lid, Bvt juncto artikel 58, derde lid, Bvt.

Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie is de feitelijke voortzetting van het verblijf van klager als tbs-passant in een p.i. tengevolge van het capaciteitsgebrek, ongeacht of hieraan een al dan niet fictieve beslissing tot verlenging van
de passantentermijn ten grondslag ligt, in het licht van de
op 10 november 2004 onherroepelijk geworden uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens van 11 mei 2004 in de zaak Brand (no. 49902/99) in strijd met het recht vanaf het moment dat dit verblijf zes maanden heeft geduurd.

De Hoge Raad Bij heeft bij arrest van 21 december 2007 (C06/194/HR, LJN BB5074) het principale cassatieberoep van de Staat, gericht tegen het arrest van het Hof te Den Haag van 27 april 2006, verworpen. Bij laatstvermeld arrest heeft het Hof geoordeeld
dat het in beginsel onrechtmatig is een tbs-gestelde langer dan vier maanden op behandeling in een tbs-kliniek te laten wachten.
In het licht hiervan is de beroepscommissie van oordeel dat de feitelijke voortzetting van het verblijf van klager als tbs-passant in een p.i. tengevolge van het capaciteitsgebrek, ongeacht of hieraan een al dan niet fictieve beslissing tot verlenging
van de passantentermijn ten grondslag ligt, in strijd is met het recht vanaf het moment dat dit verblijf vier maanden heeft geduurd.

Gelet op de in artikel 12, eerste en tweede lid, Bvt genoemde termijnen, is een beroep tegen de (fictieve) beslissing tot verlenging van de passantentermijn ontvankelijk vanaf het moment dat de passantentermijn zes maanden heeft geduurd. In verband met
de bovenvermelde uitspraak van de Hoge Raad brengt een redelijke wetsuitleg met zich mee dat beroep openstaat vanaf het moment dat de passantentermijn vier maanden heeft geduurd. Nu de duur van het verblijf van klager als tbs-passant in een p.i. ten
tijde van het indienen van het beroep nog geen drie maanden bedroeg, kan klager niet in zijn beroep worden ontvangen.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in het beroep.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. drs. F.A.M. Bakker, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 2 oktober 2009

secretaris voorzitter

Naar boven