Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 09/1575/TP, 21 september 2009, beroep
Uitspraakdatum:21-09-2009

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 09/1575/TP

betreft: [klager] datum: 21 september 2009

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R.M. Heemskerk, namens

[...], verder te noemen klager,

tegen een fictieve beslissing van de Staatssecretaris van Justitie, verder te noemen de Staatssecretaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep. Zij acht zich aan de hand van de onderliggende stukken voldoende ingelicht. Om die reden zijn klager en zijn raadsman mr. R.M. Heemskerk
niet in de gelegenheid gesteld het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft geen beslissing genomen inzake verlenging van de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst. Op grond van artikel 12, derde lid, Bvt
wordt het niet nemen van een beslissing gelijkgesteld met het nemen van een beslissing tot verlenging van de passantentermijn, waarbij van belang is dat daardoor sprake is van feitelijk voortgezet verblijf als passant in een penitentiaire inrichting
(p.i.).

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak ter beschikking gesteld met bevel dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
De terbeschikkingstelling (tbs) van klager is ingegaan op 18 december 2008. Sindsdien heeft klager in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven in de locatie Zoetermeer van de penitentiaire inrichting (p.i.) Haaglanden.

3. De standpunten
Namens klager is in beroep het volgende naar voren gebracht.
De passantententermijn van klager is als gevolg van capacitietsgebrek stilzwijgend verlengd, waardoor zijn passantentermijn langer dan vier maanden duurt. In het licht van de uitspraak van de Hoge Raad van 21 december 2007 (LJN BB5074) is dit in strijd
met het recht. Om die reden dient klager zo spoedig mogelijk in een tbs-inrichting te worden geplaatst. De beroepscommissie wordt verzocht te bespoedigen dat klager zo spoedig mogelijk wordt geplaatst en klager adequaat te compenseren voor de tijd die
hij onrechtmatig als passant in een p.i. moet doorbrengen.

Namens de Staatssecretaris is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Aan alle tbs-passanten die langer dan vier maanden in een p.i. verblijven wordt op basis van de geldende jurisprudentie een tegemoetkoming aangeboden. Voor zover klager nog geen aanbod heeft ontvangen, zal hem dit op korte termijn worden toegezonden.
Daarmee is voldaan aan klagers vordering tot een passantenvergoeding en is de grondslag aan dit onderdeel van het beroep komen te ontvallen. Klager zal daarom in zoverre niet-ontvankelijk zijn in het beroep.
Erkend wordt dat een passantentermijn van meer dan vier maanden onrechtmatig is. Dit laat echter onverlet dat klager als gevolg van het capaciteitstekort nog niet in een tbs-inrichting kan worden geplaatst. Gestreefd wordt naar een zo spoedig mogelijke
plaatsing. De p.i. van verblijf is er op gewezen klagers situatie in relatie tot zijn detentie(on)geschiktheid nauwlettend te volgen. Er zijn op dit moment geen redenen om klager met voorrang te plaatsen. Dit onderdeel van het beroep is derhalve
ongegrond.

4. De beoordeling
Het beroep richt zich tegen de fictieve beslissing tot verlenging van de passantentermijn, waardoor het verblijf van klager als tbs-passant in een p.i. op dat moment feitelijk voortduurt, terwijl ten tijde van het indienen van beroep nog geen
passantenvergoeding is vastgesteld. Klager kan daarin worden ontvangen.

Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie is de feitelijke voortzetting van het verblijf van klager als tbs-passant in een p.i. tengevolge van het capaciteitsgebrek, ongeacht of hieraan een al dan niet fictieve beslissing tot verlenging van
de passantentermijn ten grondslag ligt, in het licht van de
op 10 november 2004 onherroepelijk geworden uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens van 11 mei 2004 in de zaak Brand (no. 49902/99) in strijd met het recht vanaf het moment dat dit verblijf zes maanden heeft geduurd.

De Hoge Raad Bij heeft bij arrest van 21 december 2007 (C06/194/HR, LJN BB5074) het principale cassatieberoep van de Staat, gericht tegen het arrest van het Hof te Den Haag van 27 april 2006, verworpen. Bij laatstvermeld arrest heeft het Hof geoordeeld
dat het in beginsel onrechtmatig is een tbs-gestelde langer dan vier maanden op behandeling in een tbs-kliniek te laten wachten.
In het licht hiervan is de beroepscommissie van oordeel dat de feitelijke voortzetting van het verblijf van klager als tbs-passant in een p.i. tengevolge van het capaciteitsgebrek, ongeacht of hieraan een al dan niet fictieve beslissing tot verlenging
van de passantentermijn ten grondslag ligt, in strijd is met het recht vanaf het moment dat dit verblijf vier maanden heeft geduurd.

De totale duur van het verblijf van klager als tbs-passant in een p.i. bedroeg ten tijde van de fictieve beslissing meer dan vier maanden.

Derhalve is het beroep gegrond en dient de bestreden beslissing tot voortzetting van het passantenverblijf te worden vernietigd.

Nu het voortduren van klagers passantentermijn in strijd is met het recht, dient klager zo spoedig mogelijk in een tbs-inrichting te worden geplaatst. Het vorenstaande leidt ertoe dat de beroepscommissie niet meer met behulp van een medische verklaring
de detentiegeschiktheid van tbs-passanten zal beoordelen. Mede in verband hiermee acht zij het van groot belang dat de Staatssecretaris de penitentiaire inrichtingen erop wijst de situatie van een tbs-passant in relatie tot zijn
detentie(on)geschiktheid
nauwlettend te volgen, waaraan de Staatssecretaris naar eigen zeggen in dit geval gehoord heeft gegeven.

De beroepscommissie is, gehoord de Staatssecretaris en gelet op haar jurisprudentie d.d. 4 mei 2005 (nummer 04/1869/TPT) en 21 november 2008 (nummer 08/2135/TP), van oordeel dat in gevallen als hiervoor bedoeld een financiële tegemoetkoming dient te
worden toegekend, waarvan de hoogte dient te worden vastgesteld op een bedrag van
€ 225,= per maand vanaf de dag dat het verblijf van klager als tbs-passant in een p.i. vier maanden heeft geduurd en € 350,= per maand vanaf de zevende maand van de passantentermijn, tot de dag waarop plaatsing in een tbs-inrichting daadwerkelijk is
verwezenlijkt, met dien verstande dat dit bedrag telkens na het verstrijken van een periode van drie maanden van voortgezet verblijf in een p.i. wordt verhoogd met een bedrag van
€ 125,= per maand.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij stelt vast dat aan klager, ten laste van de Staatssecretaris, een geldelijke tegemoetkoming toekomt ten bedrage van € 225,= per maand vanaf de
dag dat het verblijf van klager als tbs-passant in een p.i. vier maanden heeft geduurd en
€ 350,= per maand vanaf de zevende maand van de passantentermijn, tot de dag waarop plaatsing in een tbs-inrichting is verwezenlijkt, met dien verstande dat dit bedrag telkens na het verstrijken van een periode van drie maanden van voortgezet verblijf
in een p.i.wordt verhoogd met een bedrag van € 125,= per maand.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. drs. F.A.M. Bakker, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 21 september 2009

secretaris voorzitter

Naar boven