Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/2859/TB en 07/210/TB, 3 september 2009, beroep
Uitspraakdatum:03-09-2009

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/2859/TB en 07/210/TB

betreft: [klager] datum: 3 september 2009

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.G.D. Rutten, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 1 november 2005 van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

en van een ingekomen beroepschrift van klager,

gericht tegen een beslissing van 24 januari 2007 van de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissingen.
De beroepschriften 05/2859/TB en 07/210/TB lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

Ter zitting van de beroepscommissie van 29 juni 2009, gehouden in de tbs-inrichting De Pompestichting te Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. R. Polderman, en namens de Staatssecretaris [...], werkzaam bij de afdeling
juridische
zaken van de Dienst Justitiële Inrichtingen van het ministerie van Justitie, en als getuige-deskundige de [...], behandelcoördinator bij de longstayvoorziening van de Pompestichting te Vught.
Tevens waren als toehoorders aanwezig [...], stagiaire bij de RSJ en [...], werkzaam bij de Dienst Justitiële Inrichtingen van het ministerie van Justitie en [...], stagiaire bij het ministerie van Justitie.

Bij tussenbeslissing van 18 april 2007 heeft de beroepscommissie de beslissing op het beroep 05/2859/TB aangehouden tot een nader te bepalen tijdstip in afwachting van de uitgebrachte rapportage van het Pieter Baan Centrum (PBC) en de reactie van de
Minister daarop. De bedoelde tussenbeslissing is aan deze uitspraak gehecht.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van na de tussenbeslissing van 18 april 2007 ingekomen stukken
Op 18 maart 2008 heeft het PBC haar rapportage uitgebracht. Bij brief van 9 april 2008 heeft de Staatssecretaris bericht dat het dossier van klager opnieuw aan de Landelijke Adviescommissie Plaatsing (LAP) zal worden voorgelegd.
Bij advies van 3 juni 2009 van de LAP is aangegeven dat de behandelaar ten aanzien van klager in alle redelijkheid tot de longstayindicatie heeft kunnen komen.

2. De nadere standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
In 2005 heeft de LAP eenzelfde advies gegeven. De wettelijke aantekeningen van de Pompekliniek zijn niet bij het LAP-advies betrokken. Uit deze aantekeningen blijkt dat zich de laatste tijd geen incidenten hebben voorgedaan. Niet het volledige
PBC-rapport wordt in het advies meegenomen. Het PBC is een ‘state of the art’ observatiekliniek en onafhankelijker dan de Rooyse Wissel.
De beslissing van de Staatssecretaris om de longstay status te handhaven is onjuist. Klager dient de mogelijkheid te krijgen om weer in het behandelcircuit te worden opgenomen.

Namens de Staatssecretaris is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Bestreden wordt dat het PBC onafhankelijker is dan de Rooyse Wissel. In eerdergenoemde tussenbeslissing wordt dit ook beargumenteerd. De rapportages van De Rooyse Wissel en het PBC lopen niet zover uiteen.
Klager is in 1994 als 17-jarige jongen in het PBC opgenomen. Sinds 1997 is klager niet meer fysiek gewelddadig geweest. Klager is van mening dat hij nog niet genezen is, maar hij blijft vechten voor een perspectief. Hij zou wel in de Van der
Hoevenkliniek geplaatst willen worden.

De getuige-deskundige [...] geeft de volgende toelichting.
Het gaat nu goed met klager. Klager heeft onlangs een boek gepubliceerd en de publicatie heeft enige onrust teweeg gebracht. Klager is somber over de toekomst, zo ook over deze zitting en de komende verlengingszitting. Het PBC is onderdeel van het
Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie en een zeer goede observatiekliniek. Behandelinrichtingen kunnen echter beter de ten aanzien van een tbs-gestelde gevolgde behandelingen beoordelen.
De in gang gezette behandelingen ten aanzien van klager startten meestentijds hoopvol, maar klager is niet bij machte om dit dan vol te houden. Op dit moment is er geen reden om klager weer te behandelen. Steeds zal gekeken worden of zich nieuwe
behandelmogelijkheden voordoen.
Indien klager toch weer in een kliniek dient te worden geplaatst is de Van der Hoevenkliniek de beste optie. Deze inrichting is bekend met klagers dossier en deze inrichting heeft ervaring met tbs-gestelden, die lang behandeld zijn.
Klagers impulsiviteit kan een probleem geven, zeker in combinatie met middelengebruik. Tijdens een verblijf buiten de tbs-inrichting is er meer kans op uit de hand gelopen situaties.

3. De beoordeling
Bij de (over)plaatsing van ter beschikking gestelden dient de Staatssecretaris, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in haar overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de tbs-gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de tbs-gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.

Volgens het door de Staatssecretaris gevolgde longstaybeleid komt een tbs-gestelde, met inachtneming van de voornoemde eisen van artikel 11, tweede lid, van de Bvt, in aanmerking voor plaatsing in een longstayvoorziening, indien het behandeltraject
niet
heeft geresulteerd in een substantiële vermindering van het delictgevaar en de op verandering gerichte behandelingsprognose ongunstig is.

Volgens het betreffende beleidskader dient voorts nog aan de volgende criteria te worden voldaan voordat plaatsing op een longstayafdeling kan plaatsvinden:
a) de terbeschikkinggestelde dient conform ‘state of the art’ alle behandelmogelijkheden te ondergaan, bij voorkeur in twee behandelsettingen zonder dat dit geleid heeft tot substantiële vermindering van het delictgevaar (....) en
b) er is geen mogelijkheid tot plaatsing in de GGz vanwege het vereiste hoge beveiligingsniveau

In het rapport van het PBC van 18 maart 2008 wordt geconcludeerd dat over de aard en ernst van de stoornis weinig verschil van mening bestaat met de diverse rapportages. Van een optimale behandeling is geen sprake geweest en dit lijkt vooral het gevolg
van klagers pathologie. Klagers kernproblematiek lijkt in expressie iets aan ernst en hevigheid te hebben ingeboet. Als de risicoprognose louter klinisch wordt bezien dan leidt dit, althans volgens de onderzoekers in het PBC, tot een lagere inschatting
van het risico op geweldsrecidive dan de kliniek en De Rooyse Wissel, met name omdat statische, dus niet veranderbare, risicofactoren uit het verleden minder zwaar worden gewogen.
Ten aanzien van de behandelbaarheid wordt gesteld dat van (psychotherapeutische) behandeling in engere zin niets meer te verwachten valt. Langdurige intensieve en frequente controle en structuur en intensieve samenwerking met klagers netwerk zijn
volgens het PBC onontbeerlijk om het gevaar van geweldsrecidive op langere termijn te kunnen beheersen.
Alles overwegend oppert het PBC, niet blind voor de niet uit te vlakken risico’s, met de nodige behoedzaamheid, voorzichtig de mogelijkheid van resocialisatie waarbij dit volgens het PBC plaats zou moeten vinden vanuit een tbs-kliniek met grote
expertise en ervaring bij het initiëren en begeleiden van transmuraal verlof. Gedacht wordt aan de Van der Hoevenkliniek.

Het hiervoor overwogene in aanmerking genomen moet de beslissing klager in een longstayvoorziening te plaatsen, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, onredelijk en onbillijk worden geacht.
De beroepscommissie is van oordeel dat getracht moet worden met klager een resocialisatietraject te starten. Overwogen zou kunnen worden om klager daartoe te plaatsen in de Van der Hoevenkliniek.
Het beroep is materieel gegrond en de bestreden beslissing dient te worden vernietigd.

Klager heeft ten gevolge van de inmiddels onjuist bevonden beslissing een behandelachterstand in ruime zin opgelopen, doordat niet getracht is een resocialisatietraject op te zetten. Voor een zodanig niet meer ongedaan te maken rechtsgevolg dient
klager
een tegemoetkoming te worden geboden. De beroepscommissie stelt deze vast op € 600,= voor elke maand, na het uitbrengen van het PBC rapport op 18 maart 2008, die klager ten onrechte in een longstayvoorziening heeft verbleven.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond op materiële grond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de Staatssecretaris toekomende tegemoetkoming op € 600,= voor elke maand, sedert het uitbrengen van het PBC rapport op 18 maart 2008, die klager ten onrechte in een longstayvoorziening van De Pompekliniek te
Vught
heeft verbleven.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr.dr. E.J. Hofstee, voorzitter, mr. C.F. Korvinus en mr.drs. T.A.M. Louwe, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.A.H. de Bruin, secretaris, op 3 september 2009

secretaris voorzitter

Naar boven