Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 09/1440/GB, 26 augustus 2009, beroep
Uitspraakdatum:26-08-2009

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 09/1440/GB

Betreft: [klager] datum: 26 augustus 2009

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. Th.T.M. van Hemert, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 20 mei 2009 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager, gericht tegen de beslissing hem over te plaatsen naar de gevangenis Veenhuizen, ongegrond verklaard.

2. De feiten
Klager is sedert 20 februari 2004 gedetineerd. Hij verbleef laatstelijk in de gevangenis Alphen aan den Rijn. Op 24 april 2009 is hij overgeplaatst naar de gevangenis Veenhuizen, waar een regime van algehele gemeenschap geldt.

3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Verwezen wordt naar de gronden zoals die zijn aangevoerd in het bezwaarschrift tegen de selectiebeslissing. De selectiefunctionaris heeft de beslissing op het bezwaar enkel gemotiveerd met een verwijzing naar het terzake geldende beleid, dat een
overplaatsing van klager voorschrijft. Hij is niet ingegaan op de zijdens klager naar voren gebrachte bezwaren. Klager stelt zich op het standpunt dat artikel 14, tweede lid, van de Pbw, niet de mogelijkheid biedt om aan inrichtingen een bijzondere
bestemming te geven ten aanzien van onderbrenging van zogenaamde gedetineerde vreemdelingen. Daarom is art. 20b van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van de gedetineerden (hierna: de Regeling) nietig. Daarnaast heeft de
selectiefunctionaris geen rekening gehouden met klagers belang op plaatsing in een inrichting in de eigen regio. In die regio, waaronder ook Alphen aan den Rijn valt, wonen de vriendin en dochter van klager. Door klager over te plaatsen naar Veenhuizen
wordt hij achtergesteld ten aanzien van gedetineerden die wel verblijven in de regio waar ook hun familie woont. Klager vraagt zich ook af waarom iemand met een verblijfsstatus wel, maar iemand zonder verblijfsstatus niet in de gevangenis Alphen aan
den
Rijn mag verblijven. Volgens klager mag er geen onderscheid worden gemaakt tussen het al dan niet hebben van een verblijfsstatus. Dat onderscheid is in strijd met het daaromtrent bepaalde in de European Prison Rules (EPR). Klagers vriendin ondervindt
grote problemen als zij haar vriend wil bezoeken. Veenhuizen is voor haar moeilijk bereikbaar en soms onmogelijk te bereizen. Hierdoor ontvangt klager duidelijk minder bezoek dan andere gedetineerden. Klager, zijn vriendin en zijn dochter hebben een
duidelijk belang bij een regelmatige bezoekmogelijkheid.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager is op grond van zijn status als illegaal in Nederland verblijvende vreemdeling voorgedragen voor overplaatsing naar de gevangenis Veenhuizen. De gevangenis Veenhuizen is op grond van de wijziging van de Regeling waarbij artikel 20b is toegevoegd
(Staatscourant van 3 maart 2009), aangewezen als inrichting voor plaatsing van zogenaamde strafrechtelijke vreemdelingen met een strafrestant van meer dan vier maanden. Alle gedetineerden die ongewenst zijn verklaard, illegaal in Nederland verblijven
of
voor uitzetting in aanmerking komen, dienen te worden geplaatst in een inrichting als bedoeld in artikel 20b van de Regeling. In zoverre worden gedetineerden die in deze categorie vallen gelijkelijk behandeld. Voor het bezoek is de overplaatsing naar
Veenhuizen weliswaar ongemakkelijk maar het wordt daardoor niet onmogelijk om klager te bezoeken. In de gevangenis Veenhuizen zal, met medewerking van medewerkers van de Dienst Terugkeer en Vertrek, gewerkt worden aan de voorbereiding voor klagers
terugkeer naar zijn land van herkomst na detentie.

4. De beoordeling
4.1. De gevangenis Veenhuizen is een gevangenis voor mannen met een regime van algehele gemeenschap en een normaal beveiligingsniveau, tevens zijnde een inrichting als bedoeld in artikel 20b, tweede lid, aanhef en onder b, van de Regeling.

4.2. Klager, die onherroepelijk is veroordeeld, kan in een gevangenis met een regime van algehele gemeenschap worden geplaatst.

4.3. Door en namens klager is naar voren gebracht dat de bestreden beslissing om klager te selecteren voor plaatsing in de gevangenis Veenhuizen strijdt met de wet, omdat het op grond van artikel 14 van de Pbw niet mogelijk is om aan die gevangenis
een bestemming te geven als thans wordt gebruikt.
Artikel 14 van de Pbw luidt:
“-1. Inrichtingen of afdelingen daarvan kunnen door Onze Minister worden bestemd voor de onderbrenging van gedetineerden die een bijzondere opvang behoeven.
-2. De bijzondere opvang, bedoeld in het eerste lid, kan verband houden met de leeftijd, de persoonlijkheid, de lichamelijke of geestelijke gezondheid van de gedetineerden, alsmede met het delict waarvoor zij zijn gedetineerd.
-3. Onze Minister bepaalt de criteria waaraan gedetineerden moeten voldoen voor plaatsing in een inrichting of een afdeling als bedoeld in het eerste lid in aanmerking te komen.”

Noch uit de wettekst noch uit de memorie van toelichting kan worden afgeleid dat de inrichtingen voor bijzondere opvang beperkt dienen te blijven tot de categorieën die zijn genoemd in het tweede lid van artikel 14 van de Pbw. De daarin genoemde
opsomming is niet limitatief en sluit niet uit dat de Minister inrichtingen voor andere categorieën gedetineerden kan aanwijzen.

De gevangenis Veenhuizen is aangewezen als inrichting als bedoeld in artikel 20b, tweede lid, aanhef en onder b, van de Regeling. Dit artikel luidt:
“1. In de inrichtingen of afdelingen voor strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen worden vreemdelingen geplaatst die na de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf geen rechtmatig verblijf hebben in Nederland in de zin van artikel 8 van de
Vreemdelingenwet 2000.

2. De inrichtingen of afdelingen voor strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen kunnen worden onderscheiden in:
a. inrichtingen of afdelingen voor gedetineerden als bedoeld in het eerste lid met een strafrestant van ten minste vier maanden;
b. inrichtingen of afdelingen voor gedetineerden als bedoeld in het eerste lid met een strafrestant van minder dan vier maanden.
3. In de inrichtingen of afdelingen voor strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen kunnen tevens gedetineerden als bedoeld in het eerste lid worden geplaatst voor de tenuitvoerlegging van voorlopige hechtenis vóór veroordeling in eerste aanleg.
4. Plaatsing in een andere inrichting of afdeling dan bedoeld in dit artikel is in ieder geval aangewezen als het gedetineerden betreft als bedoeld in artikel 20a.”

Door en namens klager is aangevoerd dat het onderscheid naar verblijfsstatus in strijd is met het bepaalde in de EPR. Dit verweer is niet nader onderbouwd. De EPR zijn geen wet- of regelgeving maar houden aanbevelingen in voor de lidstaten. Naar het
oordeel van de beroepscommissie houden die aanbevelingen overigens niet in dat inrichtingen als bedoeld in artikel 20b van de Regeling niet zouden kunnen worden toegestaan.

Hetgeen door en namens klager naar voren is gebracht omtrent een schending van het gelijkheidsbeginsel treft geen doel, nu de wet toestaat dat er voor bepaalde categorieën van gedetineerden inrichtingen met een bijzondere bestemming worden gecreëerd.

Klager voldoet aan de vereisten voor plaatsing in een inrichting als bedoeld in artikel 20b, tweede lid aanhef en onder a, van de Regeling en de gevangenis Veenhuizen is als zodanig is aangewezen. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde
beslissing van de selectiefunctionaris is niet in strijd met de wet. Niet uitgesloten is dat gedetineerden die aan de hier genoemde vereisten voldoen, in een andere gevangenis dan de gevangenis Veenhuizen worden opgenomen. Daartoe dient sprake te zijn
van bijzondere omstandigheden. Dergelijke omstandigheden zijn in dit geval niet naar voren gebracht.
Bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en omstandigheden kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 26 augustus 2009.

secretaris voorzitter

Naar boven