Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 09/0804/GA, 12 augustus 2009, beroep
Uitspraakdatum:12-08-2009

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 09/804/GA

betreft: [klager] datum: 12 augustus 2009

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.A. Canales, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 3 maart 2009 van de beklagcommissie bij het Detentiecentrum Alphen aan den Rijn,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van genoemd detentiecentrum in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft - voor zover in beroep aan de orde - het doorzoeken van klagers bagage bij binnenkomst in de inrichting.

De beklagcommissie heeft op dit onderdeel van het beklag niet beslist, zoals blijkt uit de aangehechte uitspraak.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
De uitspraak gaat geheel voorbij aan het feit dat klagers tas bij binnenkomst in het Detentiecentrum Alphen aan den Rijn is doorzocht, waarbij brieven zijn opengemaakt. Van deze brieven zijn ook kopieën gemaakt.
Het uitoefenen van het hierboven genoemde toezicht op poststukken is toegestaan mits hiervan tevoren mededeling is gedaan aan gedetineerden. Dit is in dit geval niet, dan wel onvoldoende gebeurd. De ratio van deze regel is immers dat de gedetineerde
daadwerkelijk op de hoogte is van zijn rechtspositie. Door het ontbreken van de kennis over dergelijk vergaand toezicht heeft klager zijn positie onvoldoende kunnen bepalen waardoor hij is geconfronteerd met een zeer vergaande inbreuk op zijn
persoonlijke levenssfeer. Dit is de directeur aan te rekenen.

Namens de directeur is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De procedure bij binnenkomst is als volgt. Een gedetineerde wordt gefouilleerd en gevisiteerd en zijn bagage wordt nagekeken, waarbij wordt aangegeven welke goederen mee mogen naar de cel. Deze procedure is ook in klagers geval gevolgd. Tijdens de
controle van klagers bagage troffen de medewerkers van het bad een aantal foto’s aan, waarop een collega herkend werd. Bij navraag werd duidelijk dat deze collega de vaste vriendin van klager bleek te zijn. Een dergelijke relatie is binnen de
inrichting
niet toegestaan en derhalve is direct geprobeerd klager over te plaatsten naar een andere inrichting. Klager is vervolgens geplaatst in het Detentiecentrum Noord-Holland, locatie Zaandam.
De post van gedetineerden mag worden gecontroleerd. Er mag echter geen kennis worden genomen van de inhoud van geprivilegieerde post. Daarvan was in dit geval geen sprake. Aanwezigheid van klager is niet vereist bij een controle van zijn post op
aanwezigheid van contrabande (04/2435/GA d.d. 10 februari 2005).

3. De beoordeling
De beklagcommissie heeft geen uitspraak gedaan ten aanzien van het onderdeel van het beklag betreffende het doorzoeken van klagers bagage bij binnenkomst in de inrichting. De beroepscommissie zal om proceseconomische redenen de zaak niet terugwijzen
naar de beklagcommissie voor een inhoudelijke beoordeling van dit onderdeel van het beklag, maar dit zelf afdoen.

Op grond van artikel 29, eerste lid, Pbw is de directeur bevoegd een gedetineerde bij binnenkomst aan zijn lichaam of aan zijn kleding te onderzoeken. Blijkens de Memorie van toelichting op dit artikel omvat dit mede het onderzoek van de voorwerpen die
de gedetineerde bij zich draagt of met zich mee voert. Krachtens dit voorschrift kunnen dus bijvoorbeeld tassen en koffers, voor zover de gedetineerde deze met zich meevoert, onderzocht worden.

Uitgangspunt is dat post, verzonden aan of afkomstig van personen of instanties bedoeld in artikel 37, eerste en tweede lid, van de Pbw (de zogenaamde geprivilegieerden), slechts mag worden gecontroleerd in het bijzijn van de gedetineerde. Nu door en
namens klager niet is gesteld dat het geprivilegieerde post betrof en de directeur heeft aangegeven dat er in dit geval geen sprake was van controle van geprivilegieerde post, was klagers aanwezigheid bij de controle van zijn bagage niet vereist.
Het beklag zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beklag ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.J. van Oostveen, voorzitter, mr. J.P. Balkema en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.A.H. de Bruin, secretaris, op 12 augustus 2009.

secretaris voorzitter

Naar boven