nummer: 09/700/GA
betreft: [klager] datum: 11 augustus 2009
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.J. van Essen, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 9 maart 2009 van de beklagcommissie bij de landelijke afzonderingsafdeling (l.a.a.) van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 12 juni 2009, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klagers raadsvrouw mr. M.J. van Essen, en [...], unit-directeur bij voormelde p.i.
Klager, die niet meer in Nederland is gedetineerd, is niet ter zitting verschenen.
Ter zitting is aan klagers raadsvrouw toegezegd dat zij nadere stukken toegezonden zal krijgen en dat zij in de gelegenheid wordt gesteld daarop – binnen een maand na verzending – schriftelijk te reageren. Die stukken zijn op 15 juni 2009 aan klagers
raadsvrouw toegezonden en daarop is op 10 juli 2009 door klagers raadsvrouw gereageerd. Die reactie is ter kennisneming aan de directeur van de l.a.a. gezonden.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. de verlenging van een op 25 november 2008 opgelegde ordemaatregel van plaatsing in afzondering op de landelijke afzonderingsafdeling van de p.i. Vught. De verlenging geldt voor veertien dagen en is ingegaan op 9 december 2009. De ordemaatregel
is verlengd in verband met het niet verantwoord ten uitvoer kunnen leggen van de ordemaatregel op een reguliere afdeling en het doen van onderzoek naar het vervolg van de detentieroute;
b. het niet doorzenden van een klaagschrift naar de beklagcommissie; en
c. het niet aanwezig mogen zijn van de raadsvrouw bij een medisch onderzoek, welk onderzoek werd uitgevoerd op eigen verzoek door een arts van buiten de inrichting.
De beklagcommissie heeft de onderdelen a en c van het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven. Zij heeft onderdeel b van het beklag gegrond verklaard en daarbij bepaald dat aan klager geen tegemoetkoming
wordt toegekend.
2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De raadsvrouw verwijst naar hetgeen in het beroepschrift naar voren is gebracht. Daarin is het volgende – zakelijk weergegeven – vermeld.
Ten aanzien van onderdeel a van het beklag:
De mededeling van de verlenging van de ordemaatregel wordt enkel onderbouwd door verwijzing naar het bestaan van informatie van het Gedetineerden recherche-informatiepunt (Grip) en van Interpol Rome. Een en ander is niet door stukken onderbouwd en kan
daarom niet gecontroleerd worden. Klager is nooit uit een gevangenis of politiebureau gevlucht, er staat slechts één (oude) strafzaak tegen hem open en klager is nooit veroordeeld voor een geweldsmisdrijf. Onbegrijpelijk is daarom de stelling dat
klager
extreem vluchtgevaarlijk zou zijn.
Ten aanzien van onderdeel b van het beklag:
Klager heeft, door de late doorzending van het klaagschrift, geen kans gehad de zitting van de beklagcommissie bij te wonen. Voor die tijd was hij al uitgeleverd aan Italië. Klager is van mening dat hem daarvoor een financiële tegemoetkoming moet
worden
toegekend.
Ten aanzien van onderdeel c van het beklag:
Op grond van het bepaalde in artikel 50 van het Wetboek van Strafvordering heeft de raadsvrouw vrij toegang tot de verdachte die van zijn vrijheid is beroofd. Dat kan met toepassing van toezicht en inachtneming van de huishoudelijke reglementen. Het
weigeren van de toegang zonder behoorlijke reden is onbegrijpelijk en ontoelaatbaar, te meer nu klager expliciet om de aanwezigheid van de raadsvrouw heeft verzocht. Klagers raadsvrouw heeft, in verband met klagers recht op een contra-expertise door
een
door hem zelf gekozen arts, deze arts meegenomen naar de inrichting. Van belang was dat de raadsvrouw en de arts tijdens het onderzoek kunnen overleggen om de onderzoeksvragen nader te specificeren. De omstandigheid dat klagers raadsvrouw voor en na
het
onderzoek met klager heeft mogen spreken, was onvoldoende. Er was na afloop slechts korte tijd beschikbaar en aanvullend fysiek onderzoek werd niet toegestaan. De bevindingen van de arts maakten een onderlinge bespreking en onderzoek noodzakelijk,
hetgeen niet mogelijk bleek.
In de nadere schriftelijke toelichting op het beroep van de raadsvrouw van 10 juli 2009 is nog het volgende aangevoerd.
In het Griprapport staat vermeld dat er informatie zou zijn ontvangen uit Rome met betrekking tot klager, inhoudende dat er signalen zouden zijn dat klager door leden van de Calabrese criminele organisatie “nDrangheta” zou worden bevrijd. Niet blijkt
waarop deze informatie is gebaseerd en klager ontkent een en ander ten stelligste. Voorts wordt gesteld dat klager gezien zou moeten worden als de meest gevaarlijke voortvluchtige van Italië. Deze stelling berust enkel op suggestieve mededelingen en
onvoldoende onderbouwde conclusies. Klager is nimmer uit een gevangenis of tijdens een transport ontvlucht. Klager heeft een oude veroordeling van 13 jaar gevangenisstraf openstaan. Vanuit vrijheid heeft hij zich aan de executie daarvan onttrokken door
onder een valse identiteit naar Nederland te verhuizen. Die veroordeling zag op betrokkenheid bij een criminele organisatie die drugs smokkelt. Kennelijk is de verdenking van deelname aan een maffiose criminele organisatie door de Italiaanse rechter
nooit bewezen geacht. Na de hiervoor genoemde veroordeling is klager nooit meer voor enig delict veroordeeld of verdachte geweest van het plegen van een strafbaar feit. Gelet op het vorenstaande heeft de directeur de aangeleverde informatie onvoldoende
kritisch bestudeerd en mocht hij dat rapport niet als onderbouwing voor zijn beslissing gebruiken. Daar komt nog bij dat vermeld rapport pas tweeënhalve week na klagers aanhouding is opgesteld. Klager is evenwel direct na zijn aanhouding in de l.a.a.
geplaatst. Een mondelinge mededeling van het Grip is voor een dergelijke plaatsing onvoldoende. Voor klager en de raadsvrouw is onduidelijk wie de opsteller is van de lijst die bij het Griprapport aan klager is gezonden. Deze lijst mag daarom in dit
verband niet gebruikt worden.
De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.
3. De beoordeling
Ten aanzien van onderdeel a van het beklag:
Nu de beroepscommissie het beklag opnieuw ten gronde onderzoekt en beoordeelt en klager en zijn raadsvrouw thans wel de beschikking hebben gehad over het genoemde Griprapport van 10 december 2008 en het relevante deel van de VGM-lijst, gaat de
beroepscommissie voorbij aan een klacht terzake het bij gelegenheid van de behandeling door de beklagcommissie niet de beschikking hebben gehad over die hiervoor genoemde stukken.
Op grond van het bepaalde in artikel 24, derde lid, van de Pbw, kan de directeur de ordemaatregel van afzondering, als bedoeld in artikel 23, eerste lid aanhef en onder a of b, telkens voor ten hoogste veertien dagen verlengen, indien hij tot het
oordeel is gekomen dat de noodzaak tot afzondering nog bestaat.
In het kader van dit beklag is de vraag aan de orde of de noodzaak van die afzondering, welke in de l.a.a. ten uitvoer werd gelegd, nog bestond en er dus aanleiding was de tenuitvoerlegging daarvan te verlengen. De onderliggende ordemaatregel is in
deze
procedure niet in het geding. Uit de tegenover de beklagcommissie door de directeur verstrekte inlichtingen en uit het Griprapport van 10 december 2008 wordt voldoende aannemelijk dat de noodzaak voor die verlenging aanwezig was. Aannemelijk was toen
dat klager verdacht werd van betrokkenheid bij een (buitenlandse) organisatie die zich bezighoudt met het plegen van (ernstige) strafbare feiten en dat klager zich aan de tenuitvoerlegging van een langere gevangenisstraf in Italië heeft onttrokken door
zich in Nederland te vestigen. De omstandigheid dat het formele Griprapport dateert van na de aanvang van de tenuitvoerlegging van de ordemaatregel doet daaraan niet af. Gebruikelijk is immers dat het Grip (in spoedeisende gevallen) telefonische
informatie verstrekt aan de directeur, op welke informatie de directeur in beginsel mag afgaan. Dat geldt temeer nu klager stond vermeld op de zogenaamde VGM-lijst – welke lijst wordt samengesteld overeenkomstig het bepaalde in de circulaire van 31
januari 2008 (5522999/07/DJI) – met de status extreem (vluchtgevaarlijk) en er gewerkt werd aan een e.b.i.-plaatsing van klager, welke plaatsing later daadwerkelijk is geëffectueerd. Op grond van het vorenstaande moet worden geoordeeld dat de bestreden
beslissing van de directeur – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – niet onredelijk of onbillijk was. De uitspraak van de beklagcommissie kan daarom worden bevestigd.
Ten aanzien van de beslissing om aan klager terzake van de gegrondverklaring van onderdeel b van het beklag geen tegemoetkoming toe te kennen geldt dat de beroepscommissie zich kan verenigen met het oordeel van de beklagcommissie terzake. Dit onderdeel
van het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
Hetgeen in beroep naar voren is gebracht ten aanzien van onderdeel c van het beklag kan – voor zover een en ander is komen vast te staan – niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal ten aanzien van dit
onderdeel
van het beklag eveneens ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.J. van Oostveen, voorzitter, dr. M. Kooyman en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 11 augustus 2009
secretaris voorzitter