nummer: 09/698/GA
betreft: [klager] datum: 2 juli 2009
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
de directeur van de PI Tilburg,
gericht tegen een uitspraak van 6 maart 2009 van de beklagcommissie bij de PI Tilburg, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 12 juni 2009, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Vught, zijn gehoord klagers raadsman mr. R.J.A. Segerink en [...], unit-directeur bij de PI Tilburg.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorggedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een strafcel, wegens het tijdens het bezoek aannemen van contrabande; en
b. een ontzegging van de toegang tot de inrichting voor een met name genoemde bezoekster, voor de duur van drie maanden, wegens de afgifte aan klager van contrabande tijdens het bezoek.
De beklagcommissie heeft onderdeel a van het beklag gegrond verklaard en onderdeel b van het beklag gegrond verklaard voor zover de duur van de toegangsontzegging langer duurt dan twee maanden, een en ander op de gronden als in de aangehechte uitspraak
weergegeven.
Aan klager is, terzake van de gegrondverklaring van onderdeel a een tegemoetkoming toegekend van € 22,50 en één keer extra bezoek.
2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De directeur heeft videobeelden van het bezoek van 19 oktober 2008 meegebracht naar de zitting van de beroepscommissie. Deze beelden worden ter zitting vertoond en bekeken door de beroepscommissie, klagers raadsman en de directeur. De directeur heeft
nog het volgende aangevoerd.
Klager is, naar aanleiding van een urinecontrole op 22 oktober 2009 positief bevonden op het gebruik van cannabis. Na het betreffende bezoekmoment is bij klager geen procedure toegepast om zijn ontlasting te controleren. De inrichting doet dat niet
omdat die methode vooralsnog niet honderd procent waterdicht wordt geacht. Naar aanleiding van de camerabeelden is aan klager de onderhavige disciplinaire straf opgelegd. Daarbij heeft meegeteld dat klager eerder positief heeft gescoord bij
urinecontroles. Dit heeft meegeteld bij de onderhavige disciplinaire straf. Uit de getoonde videobeelden is volgens de directeur voldoende aannemelijk geworden dat er sprake is van de invoer van softdrugs. Om die reden is klager bestraft en is aan de
bezoeker de toegang tot de inrichting voor de duur van drie maanden ontzegd.
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Uit de videobeelden kan mogelijk geconstateerd worden dat er bij het bezoek iets wordt overhandigd aan klager. Niet wordt echter duidelijk wat er precies is overhandigd. Klager heeft voor dit voorval één keer positief gescoord bij een urinecontrole.
Omdat het toen een inkomstencontrole betrof, mag die uitslag niet meetellen. Klager stelt zich op het standpunt dat onduidelijk is of er verdovende middelen zijn ingevoerd. Op grond van het enkele invoeren van contrabande, was een ontzegging van de
toegang tot de inrichting voor twee maanden redelijk geweest. De beklagcommissie heeft daarom een juiste uitspraak gedaan.
3. De beoordeling
De beroepscommissie heeft uit eigen waarneming vast kunnen stellen dat klager en zijn bezoekster tijdens het bezoekuur op 19 oktober 2008 voorwerpen, waarvan voldoende duidelijk is dat het contrabande betrof, hebben uitgewisseld. Gelet op de wijze van
overhandiging, de bij invoer van drugs gebruikelijke aluminiumfolie-verpakking en de omstandigheid dat klager als softdruggebruiker bekend was, is voldoende aannemelijk geworden dat bij de overhandigde contrabande sprake was van softdrugs. Dat maakt
dat
de bestreden beslissingen van de directeur – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – niet onredelijk of onbillijk moeten worden geacht. De uitspraak van de beklagcommissie kan daarom niet in stand blijven en het beklag dient alsnog
ongegrond te worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.J. van Oostveen, voorzitter, dr. M. Kooyman en J.A. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 2 juli 2009
secretaris voorzitter