Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 09/1396/GB, 6 augustus 2009, beroep
Uitspraakdatum:06-08-2009

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 09/1396/GB

Betreft: [klager] datum: 6 augustus 2009

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. W. Drummen, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 18 mei 2009 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem over te plaatsen naar de gevangenis Veenhuizen ongegrond verklaard.

2. De feiten
Klager is sedert 13 juli 2005 gedetineerd. Hij verbleef in de gevangenis Alphen a/d Rijn. Op 18 mei 2009 is hij overgeplaatst naar de gevangenis Veenhuizen, waar een regime van algehele gemeenschap geldt.

3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Er loopt thans nog een beroepsprocedure tegen klagers ongewenstverklaring. Er kan dan ook niet gezegd worden dat het Beleidskader plaatsing strafrechtelijke vreemdelingen van toepassing is. Daarnaast zijn de persoonlijke belangen van klager onvoldoende
meegewogen. Klagers (zwangere) vriendin verblijft in Amsterdam en een wekelijks bezoek is als belastend aan te merken.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
De directeur van de gevangenis Alphen a/d Rijn heeft klager aangeboden voor herselectie, omdat hij na zijn detentie geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft. In augustus 2008 is aan klager de beschikking uitgereikt waarin staat dat hij ongewenst is
verklaard. Daarin staat ook vermeld dat het indienen van een bezwaarschrift de rechtsgevolgen niet opschort. Bovendien volgt uit de beschikking van de Immigratie- en Naturalisatie Dienst (IND) dat er geen sprake is van een standvastige relatie met
mevrouw [A] en dat er geen sprake is van een ‘family life’ als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Tevens is niet aangetoond dat mevrouw [A] zwanger is van klager.
In verband met capaciteitsproblematiek wordt de capaciteit van de gevangenis Alphen a/d Rijn zoveel mogelijk ingezet voor gedetineerden die deel uitmaken van een TR-traject en die in het kader daarvan interventies volgen gericht op de terugkeer in de
maatschappij en dan met name in de omgeving van Alphen aan den Rijn.

4. De beoordeling
4.1. De gevangenis Veenhuizen is een gevangenis voor mannen met een regime van algehele gemeenschap en een normaal beveiligingsniveau. Klager, die in hoger beroep is veroordeeld, kan in een gevangenis met een regime van algehele gemeenschap worden
geplaatst.

4.2. De plaatsing in de inrichting voor strafrechtelijke vreemdelingen vindt plaats op grond van artikel 25, tweede lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing gedetineerden (Stcrt 12 september 2000, 176, zoals nadien gewijzigd en
hierna te noemen: de Regeling) en met inachtneming van het ‘Beleidskader plaatsing strafrechtelijke vreemdelingen’.
In Hoofdstuk III van de Pbw worden de bestemmingen opgesomd van de tot het gevangeniswezen behorende inrichtingen. Artikel 14, eerste lid, van Pbw bepaalt dat de Minister inrichtingen of afdelingen daarvan kan bestemmen voor de onderbrenging van
gedetineerden die een bijzondere opvang behoeven. In het tweede lid van die bepaling wordt een opsomming gegeven van de redenen waarmee die bijzondere opvang verband kan houden. Het derde lid van de bepaling draagt de Minister op de criteria te bepalen
waaraan de gedetineerden moeten voldoen om voor bijzondere opvang in aanmerking te komen. In hoofdstuk IV van de Regeling worden de inrichtingen en afdelingen voor bijzondere opvang genoemd. De voorziening voor strafrechtelijke vreemdelingen wordt in
artikel 20b van de Regeling aangewezen als een inrichting of afdeling voor bijzondere opvang.
In de voor de gevangenis Veenhuizen bestaande bestemmingsaanwijzing van 20 mei 2009, kenmerk 5599740/09/DJI, betreffende de Penitentiaire Inrichtingen Veenhuizen, staat onder 2.1. vermeld dat de gevangenis tevens wordt aangewezen als een inrichting
voor
strafrechtelijke vreemdelingen, als bedoeld in artikel 20b, lid 2 onder A van de Regeling.

4.3. Strafrechtelijke vreemdelingen worden na hun veroordeling geplaatst in daarvoor aangewezen afzonderlijke locaties. In dit geval heeft klager van de IND een ongewenstverklaring en verblijfsbeëindiging ontvangen. Op het moment dat zijn
detentieperiode is verstreken zal hij Nederland moeten verlaten. In zijn beroepschrift is namens klager nog aangevoerd dat beroep is ingesteld tegen de ongewenstverklaring. Dit is onvoldoende om een nader onderzoek naar die verblijfsstatus te
rechtvaardigen en van een schorsende werking van de procedure is thans geen sprake. Gelet op het vorenstaande kan de op de onder 3.2. genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris, bij afweging van alle in aanmerking komende
belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Hetgeen klager heeft aangevoerd over de bezoekmogelijkheden is onvoldoende zwaarwegend om tot een ander oordeel te kunnen komen.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit
mr. J.P. Balkema, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.S. Dwarka, secretaris, op 6 augustus 2009.

secretaris voorzitter

Naar boven