nummers: 09/469/GA en 09/513/GA
betreft: [klager] datum: 16 juli 2009
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften
van de directeur van het Detentiecentrum Noord-Holland, locatie Zaandam,
en een beroepschrift ingediend door mr. A.H. Staring, namens [...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 18 februari 2009 van de beklagcommissie bij voormeld detentiecentrum,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 29 mei 2009, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, zijn gehoord [...], afdelingshoofd in het Detentiecentrum Noord-Holland, locatie Zaandam, en klagers raadsman mr. A.H. Staring.
Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een strafcel met cameratoezicht.
De beklagcommissie heeft het beklag ten aanzien van de disciplinaire straf gegrond verklaard voor zover deze straf de duur van vijf dagen overschrijdt en het beklag ten aanzien van het cameratoezicht ongegrond verklaard op de gronden als in de
aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Verwezen wordt naar de verklaring van de medische dienst. Er is niet geschopt. De piw-ers zijn partijen in het onderhavige incident. Het was bovendien niet noodzakelijk om cameratoezicht toe te passen. Het is de vraag of hierover vooraf om advies van
een arts is gevraagd. Tegen klager is buitenproportioneel geweld gebruikt. Klagers medisch dossier is met klagers toestemming opgevraagd. Het dossier heeft de raadsman nimmer kunnen inzien.
Namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Het afdelingshoofd heeft de disciplinaire straf opgelegd. Hiertoe is hij bevoegd middels een verklaring van de Staatssecretaris van Justitie. Er is camera-observatie toegepast omdat klager sprak over doodgaan. Het is niet met zekerheid te zeggen of
hierover vooraf een arts is geraadpleegd. De medische dienst heeft klagers bloeddruk opgenomen. Het was volgens de medische dienst niet noodzakelijk om een arts te raadplegen. Op de tweede dag van klagers straf is een psycholoog bij klager geweest. Op
13 september 2008 is camera-observatie toegepast. Op 15 september 2008 is camera-observatie beëindigd.
Klager heeft de detentietoezichthouder geschopt tegen haar knie. Zij heeft hier een pijnlijke knie aan overgehouden. Een collega is in de Ziektewet beland. Het verslag van het incident is onder ede opgemaakt. Toen het afdelingshoofd de afdeling
bezocht,
zag hij geen verwondingen bij het personeel. Normaal staan er vier personeelsleden op een afdeling. Bij een calamiteit –zoals het onderhavige– wordt assistentie verleend door meer personeel. En dat personeel was niet meer op de afdeling aanwezig.
3. De beoordeling
Uit de mededeling van 13 september 2008 volgt dat aan klager een disciplinaire straf is opgelegd door het afdelingshoofd. Artikel 5, vierde lid, van de Pbw bepaalt – voor zover voor de beoordeling van het beroep van belang – “dat aan de directeur is
voorbehouden de beslissing omtrent: (...) h. de oplegging van een disciplinaire straf, bedoeld in artikel 51, en de toepassing van de artikelen 52, eerste en tweede lid, en 53, derde en vierde lid.” De beroepscommissie heeft eerder, te weten in (onder
meer) haar uitspraken met de kenmerken 08/2175/GA en 08/2212/GA (beide van 25 februari 2009) overwogen: “Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de disciplinaire straf is opgelegd door het afdelingshoofd [...], die bij
ministeriële
beschikking van 24 april 2008 is aangewezen als plaatsvervanger van de directeur als bedoeld in artikel 5, vierde lid, van de Pbw. Dit betreft een aantal met name genoemde bevoegdheden, waaronder de oplegging van een disciplinaire straf. Dit betekent
dat de meest voorkomende bevoegdheden, namelijk de oplegging van een disciplinaire straf en het nemen van ordemaatregelen, worden overgedragen aan een afdelingshoofd. De beroepscommissie is van oordeel dat een beperkte aanwijzing van een afdelingshoofd
als plaatsvervangend directeur met uitsluitend de bedoeling het opleggen van een disciplinaire straf en het nemen van bepaalde ordemaatregelen mogelijk te maken niet strookt met de bedoeling van de wet, meer in het bijzonder de artikelen 3 en 5 van de
Pbw en de Memorie van toelichting op de Pbw. Nu een deugdelijke grondslag aan de disciplinaire straf is komen te ontvallen, moet de opgelegde straf nietig worden verklaard.”
Een en ander leidt ertoe dat de onderhavige disciplinaire straf is opgelegd in strijd met een wettelijk voorschrift en om die reden nietig is. Dit beklagonderdeel dient dan ook op formele gronden gegrond te worden verklaard. Daarbij merkt de
beroepscommissie overigens op dat uit de stukken onvoldoende aannemelijk is geworden dat klager een persoon van de medische dienst heeft geschopt. Eveneens is onvoldoende aannemelijk geworden dat jegens klager buitenproportioneel geweld is gebruikt.
Tevens merkt de beroepscommissie op dat niet is komen vast te staan dat de directeur een medisch deskundige heeft geraadpleegd voorafgaande aan het toepassen van camera-observatie. Volgens artikel 24a, tweede lid, van de Pbw, dient – voordat
camera-observatie wordt toegepast – eerst het advies van een gedragsdeskundige c.q. de inrichtingsarts ingewonnen te worden. Ook dit beklagonderdeel zal derhalve gegrond worden verklaard. Nu de gevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan te
maken zijn, acht de beroepscommissie termen aanwezig om aan klager een passende tegemoetkoming toe te kennen.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep, ingediend door de directeur, ongegrond. Zij verklaart het beroep, ingediend namens klager, gegrond. Zij vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag gegrond. Zij bepaalt dat aan klager
een tegemoetkoming toekomt van € 50,=.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.H. de Wild, voorzitter, dr. H.K. Fernandes Mendes en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.S. Dwarka, secretaris, op 16 juli 2009
secretaris voorzitter