nummer: 09/382/GA
betreft: [klager] datum: 16 juli 2009
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. C. Wiggers, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 11 februari 2009 van de beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichtingen (p.i.) Noord te Hoogeveen,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 15 juni 2009, gehouden in de locatie Ooyerhoek te Zutphen, zijn gehoord [...], unit-directeur van de p.i. Noord, bijgestaan door [...], stagiaire.
Klager en zijn raadsman voornoemd hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de vermissing van een aantal sieraden.
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt schriftelijk toegelicht.
In eerste instantie wordt verwezen naar de inhoud van het klaag- en beroepschrift. Aanvullend wordt het volgende aangevoerd. Volgens de directeur heeft klager zijn spullen, waaronder twee pearcingringen, ontvangen bij zijn ontslag op 19 mei 2008. Toen
klager echter op enig moment naar de isoleercel is overgebracht, had hij nog meer sieraden, te weten een gouden pearcing, twee gouden oorbellen en een gouden ketting. Deze sieraden heeft hij niet teruggekregen bij het verlaten van De Grittenborgh.
Opvallend is dat de directeur aangeeft dat klager bij binnenkomst in De Grittenborgh op 14 april 2008 geen sieraden in zijn bezit zou hebben. Uit het ontruimingsverslag blijkt dat er wel sprake van twee pearcings is geweest. De vraag rijst dan waar
deze
twee pearcings vandaan komen. Verder is door de directeur aangegeven dat het gebruikelijk is dat na het einde van de detentie door een gedetineerde getekend wordt voor wat hij meeneemt. Dat is in dit geval niet gebeurd. Dit roept vragen op. Klager is
van mening dat de directeur niet zorgvuldig heeft gehandeld. Immers, er zou toch verwacht mogen worden dat er bij binnenkomst in De Grittenborgh getekend moet worden voor de spullen die ingevoerd worden en bij het verlaten van De Grittenborgh eveneens.
Beide stukken zijn niet voorhanden, zodat niet aannemelijk gemaakt kan worden dat klager inderdaad geen sieraden zijn afgenomen.
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Gezien de lange termijn die tussen de vermeende vermissing van de sieraden en het klaagschrift zit, zou de klacht niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. Indien de klacht wel ontvankelijk wordt geacht, dan voert de directeur het volgende aan. Omdat
klager in afzondering was geplaatst is zijn cel ontruimd door het personeel. Er is een ontruimingsverslag gemaakt dat is ondertekend door twee medewerkers. Op dat verslag staan twee piercingringen aangegeven, die klager zijn afgenomen toen hij in de
afzondering werd geplaatst. Hij heeft deze met zijn andere spullen teruggekregen bij zijn ontslag op 19 mei 2008. In oktober 2008, toen klager weer in het huis van bewaring was geplaatst, meldt hij de vermissing van zijn sieraden aan het personeel.
Klager kan die sieraden op verschillende manieren zijn kwijtgeraakt. Het bevreemdt de directeur overigens dat klager over gouden sieraden klaagt en niet over kleding en dergelijke. Klager stelt een poging te hebben gedaan om zijn sieraden te
achterhalen
en vanuit huis te hebben gebeld met de inrichting, maar hij wist niet meer met wie. Bevestiging van dit contact is er niet. Klagers advocaat schrijft de directeur in november 2008 een brief. De directeur reageert in december 2008 met een brief en
daartegen richt zich het beklag. De grondslag van de klacht ligt echter in mei 2008, niet in december 2008.
3. De beoordeling
De klacht betreft de vermissing van sieraden na klagers ontslag uit de p.i. Noord op 19 mei 2008. Het beklag is gedaan op 5 januari 2009. Na zijn ontslag uit de inrichting heeft klager (afgezien van mogelijk een telefoontje) geen actie ondernomen in
verband met de vermeende vermissing van zijn sieraden. Na zijn terugkeer in de inrichting in oktober 2008 heeft hij met bijstand van zijn raadsman de vermissing aan de orde gesteld. De directeur heeft daarop onderzoek gedaan en klager en zijn raadsman
bericht over zijn bevindingen. Nu enerzijds de vermeende vermissing meer dan zeven maanden voor het instellen van beklag heeft plaatsgevonden en anderzijds de mededeling van bevindingen gelet op de omstandigheden van het geval niet kan worden
aangemerkt
als een beslissing als bedoeld in artikel 60 Pbw, had de beklagcommissie klager niet-ontvankelijk in zijn beklag moeten verklaren. De uitspraak van de beklagcommissie zal dan ook worden vernietigd en klager zal alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag
worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. J. Lamens en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S. Jousma, secretaris, op 16 juli 2009
secretaris voorzitter