Nummer: 09/845/GB
Betreft: [klager] datum: 8 juni 2009
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. P. Figge, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 27 maart 2009 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot overplaatsing naar de beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) van de locatie Bankenbosch te Veenhuizen afgewezen.
2. De feiten
Klager is sedert 30 september 2007 gedetineerd. Hij verblijft in unit 6 van de locatie Bankenbosch te Veenhuizen, een gevangenis voor mannen met een regime van algehele gemeenschap en een beveiligingsniveau als bedoeld in artikel 20, lid 2, van de
Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting.
3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager heeft verzocht te worden overgeplaatst naar een b.b.i. om in aanmerking te komen voor regimaire vrijheden. Het OM heeft een negatief advies gegeven in verband met zogenaamd vluchtgevaar. Dit risico van vluchtgevaar zou gebaseerd zijn op gegevens
bij de aanhouding van klager en op grond van een selectieadvies waaruit zou blijken dat het gezin en het leven van klager zich in Roemenië afspeelt. Klager stelt dat dit onjuist is. Klager verblijft al geruime tijd in Nederland. Klager heeft een
relatie
met een vrouw met wie hij ten tijde van de aanhouding al een relatie had. Zodra klager in vrijheid is gesteld zal hij zich op haar adres inschrijven. Samen willen zij zo spoedig mogelijk een toekomst opbouwen. Van belang hiervoor zijn uiteraard de
verloven die behoren bij het regime van een b.b.i. Nu zowel klager als zijn partner aangeeft hun leven samen te willen delen in Nederland, is er geen veronderstelling dat klager zal vluchten naar Roemenië. Hij heeft geen gezinsleven in Roemenië. Klager
is bereid zijn paspoort in te leveren dan wel zich tijdens de weekendverloven te melden bij de politie. Klager heeft in een aanvulling op zijn beroep gemeld dat zijn pro-forma zitting op 28 april jl. heeft plaatsgevonden en zowel de Advocaat-Generaal
van het Gerechtshof Arnhem als het OM geen reden meer zien om de grond vluchtgevaar voort te laten bestaan en zij hebben dan ook besloten om deze grond te laten vervallen.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
Klager is in eerste aanleg veroordeeld tot vier jaar gevangenisstraf wegens het op onrechtmatige wijze bemachtigen en kopiëren van pinpas-/of creditcardgegevens en is in hoger beroep tegen deze uitspraak. Het Gerechtshof geeft bij de gevangenhouding
aan
dat het van oordeel is dat er sprake is van een gewichtige reden van maatschappelijke veiligheid welke de onverwijlde vrijheidsbeneming van klager vordert nu er ernstig sprake is van vluchtgevaar. De gevangenhouding is dan ook gevorderd mede op grond
van vluchtgevaar. Motivering hiervoor was gelegen in informatie bij eerdere gevangenhoudingen afgegeven door de rechtbank; klager heeft geen vaste woon- of verblijfplaats en ontkent de delicten waarvoor hij verdacht wordt. Het OM geeft om bovenstaande
redenen dan ook een negatief advies betreffende het verlenen van vrijheden. Aangezien klager nog preventief gehecht is kent het OM-advies een zwaarwegend karakter. Klager geeft aan dat hij hier in Nederland een bestaan heeft opgebouwd met zijn
vriendin.
De rapportage geeft aan dat klager goed contact heeft met zijn ouders, vrouw en kinderen in Roemenië. Zijn regimaire verloven zou hij doorbrengen bij een vriendin. De informatie die de advocaat en zijn vriendin na afwijzing van het b.b.i.-verzoek aan
de
selectiefunctionaris hebben doen toekomen duidt op een hechte relatie. Gegevens met betrekking tot de relaties van klager spreken elkaar tegen. Het is dan ook onduidelijk voor de selectiefunctionaris hoe dit zit. Ook is meegenomen dat de vermoedelijke
ontslagdatum van klager nog ver weg ligt, namelijk op 28 mei 2010 en dat op dit moment vrijheden teveel risico’s met zich meebrengen.
4. De beoordeling
4.1. Klagers verzoek tot overplaatsing naar de b.b.i. van de locatie Bankenbosch is afgewezen. De fictieve einddatum van klagers detentie is 28 mei 2010. Klager is in eerste aanleg veroordeeld en thans in afwachting van de behandeling van zijn zaak
in hoger beroep. Op grond van artikel 3 van de Regeling, selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden komen naast zelfmelders voor plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting in aanmerking gedetineerden die een beperkt vlucht- en
maatschappelijk risico vormen, een strafrestant hebben van maximaal achttien maanden en beschikken over een aanvaardbaar verlofadres.
4.2. In de toelichting op dit artikel (Staatscourant 12 september 2000, nr.176, pagina 9) staat dat bij de plaatsing in zeer beperkt en beveiligde inrichtingen de beoordeling of de gedetineerde geschikt is tot terugkeer in de samenleving een
belangrijke rol speelt. Indicator bij de beoordeling daarvan is of de gedetineerde reeds eerder tijdens de huidige detentie met goed resultaat bewegingsvrijheid (onbegeleid) buiten de inrichting heeft genoten (algemeen verlof, schorsing van de
preventieve hechtenis, incidenteel verlof, strafonderbreking), alsmede of zich daarna omstandigheden hebben voorgedaan die aan deze indicator ernstig afbreuk doen. Gelet op het open karakter van de inrichting of afdeling spelen de aard, zwaarte en
achtergrond van het gepleegde delict en de persoonlijkheid van de gedetineerde een rol bij de beoordeling of betrokkene geschikt is voor plaatsing in een zeer beperkt of beperkt beveiligde inrichting of afdeling.
4.3. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Ondanks het wegvallen van vluchtgevaar als
grond
voor de voorlopige hechtenis, blijft er onduidelijkheid over klagers relatie in Nederland en zijn familie in Roemenië. Gelet op het vorenstaande kon in redelijkheid worden aangenomen dat het risico bestaat dat klager zich in het geval van het toestaan
van vrijheden aan de detentie zal onttrekken. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema,
voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van bc. L. van Alff, secretaris, op 8 juni 2009
secretaris voorzitter