nummer: 09/406/GM
betreft: [klager] datum: 21 april 2009
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. B.J.W. Tijkotte, advocaat te Haarlem, namens
[...], verder te noemen klaagster,
gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de locatie Ter Peel te Overloon,
alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 9 februari 2009 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.
Ter zitting van de beroepscommissie van 19 maart 2009, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, is klaagster gehoord.
Klaagsters raadsman alsmede de inrichtingsarts verbonden aan de locatie Ter Peel hebben schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 9 december 2008, betreft het feit dat het zoontje (geboren 25 maart 2007) van klaagster op 8 december 2008 naar de kinderdagopvang moest hoewel hij koorts had.
2. De standpunten van klaagster en de inrichtingsarts
Klaagster heeft het volgende aangevoerd.
Haar zoontje kwam op 4 december 2008 ziek van de kinderdagopvang. In het verslag van de opvang stond dat hij 38.7° koorts had en wat rode uitslag. Op 5 december 2008 zei de medische dienst dat hij waarschijnlijk een kinderziekte had welke een paar
dagen
zou duren. Maandag 8 december 2008 moest hij verplicht naar de kinderdagopvang, terwijl hij 39° koorts had. De medische dienst gaf daarbij aan dat als klaagster haar zoontje bij zich zou houden de consequenties voor haar waren. Zij zou dan uit het
moeder en kind huis geplaatst worden. Haar kind is daarom naar de kinderdagopvang gegaan. In het verslag van die dag stond dat hij bijna niet speelde en alleen fruit wilde eten, ook had hij nog steeds 38.7° koorts.
Klaagsters raadsman heeft in zijn beroep aangevoerd dat haar zoontje op 8 december 2008 niet door twee, maar slechts door één persoon is onderzocht. De klachten op 8 december 2008 waren volgens klaagster zodanig dat haar zoontje niet naar dagopvang had
gemogen. Nadien is de gezondheidssituatie van haar kind verslechterd. Op 11 december 2008 had hij 39° koorts. Toen pas is hem antibiotica voorgeschreven.
De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen.
Een moeder heeft de mogelijkheid gedurende (een gedeelte van) haar detentieperiode haar kind mee te nemen naar de inrichting. Zij heeft ook de mogelijkheid het kind weer buiten de inrichting onder te brengen. In die zin heeft een moeder de
keuzevrijheid
wat betreft de zorg voor haar kind. Blijft natuurlijk onverlet dat de medische dienst verantwoorde zorg dient te verlenen aan het kind gedurende de tijd die de moeder in detentie verblijft. Klaagsters zoontje heeft zijn eigen medisch dossier welke is
bijgevoegd.
3. De beoordeling
Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting kan niet gesteld worden dat de inrichtingsarts onzorgvuldig heeft gehandeld ten opzichte van klaagsters zoontje. Uit het medisch dossier blijkt dat op 5 december 2008 door klaagster is aangegeven dat
haar zoontje koorts had en uitslag had over zijn gehele romp en gezicht. Geconstateerd is dat hij lichtrode puntjes over zijn romp had. Waarschijnlijk betrof het de zogenaamde zesde ziekte, welke na een aantal dagen overgaat. Op 8 december 2008 werd
door de medische dienst geconstateerd dat het kind van klaagster koorts had en zichtbaar verkouden was, maar desondanks speelde en levendig aanwezig was. Onder die omstandigheden heeft de arts kunnen concluderen dat klaagsters zoontje naar de crèche
kon
gaan. Het enkele feit dat haar zoontje enkele dagen koorts had betekent niet zonder meer dat hem op dat moment antibiotica voorgeschreven had moeten worden. Overigens is niet aannemelijk geworden dat klaagsters zoontje als gevolg van zijn verblijf op
het kinderdagverblijf op 8 december 2008 zieker is geworden dan wanneer hij op die dag bij zijn moeder zou zijn gebleven.
De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve ongegrond
worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. I.E. de Vries, voorzitter, dr.ing. C.J. Ruissen en prof.dr. W.J. Schudel, leden, in tegenwoordigheid van
mr. I. Lispet, secretaris, op 21 april 2009
secretaris voorzitter