nummer: 09/958/GV
betreft: [klager] datum: 13 mei 2009
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.A.T.X. Vonken, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 1 april 2009 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Justitie (de Staatssecretaris),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. A.A.T.X. Vonken om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.
2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager heeft geen gelegenheid gehad om een boekhouder en/of een zaakbehartiger aan te stellen. De selectiefunctionaris heeft aangegeven dat klager die mogelijkheid wel zou hebben gehad. Klager betwist
dit. Het lijkt praktisch niet goed uitvoerbaar om vanuit een positie van detentie een zaakbehartiger aan te stellen. De betreffende persoon zal toch tekst en uitleg behoeven in het bedrijf zelf hoe een en ander reilt en zeilt. Bovendien zal de
betreffende persoon enige tijd ingewerkt moeten worden en daarvoor is de gevraagde strafonderbreking nodig.
Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager heeft strafonderbreking gevraagd om in zijn bedrijf de boekhouding, offertes en in- en verkoop te regelen, omdat een en ander door een burn-out van zijn vriendin is blijven liggen.
De directeur van de inrichting heeft geadviseerd om de strafonderbreking niet toe te kennen aangezien klager eerder een strafonderbreking om dezelfde reden heeft aangevraagd en deze toen is afgewezen, omdat klager een boekhouder of zaakbehartiger had
kunnen aanstellen. In de periode tussen deze twee aanvragen heeft klager niets geregeld. Bovendien was sprake van een openstaande strafzaak.
In het weekend van 4 en 5 april 2009 heeft klager wel strafonderbreking gehad. Deze strafonderbreking is toegewezen om de begrafenis van zijn schoonvader bij te wonen en rond deze begrafenis enkele zaken te regelen. Tijdens dit weekend heeft klager
zijn
vrouw dusdanig mishandeld dat hij door de politie is gearresteerd en is hij overgebracht naar het politiebureau voor verhoor. Volgens de officier van justitie is sprake van een nieuw strafbaar feit en zal tegen klager strafvervolging worden ingesteld.
Klager heeft laten zien niet goed met vrijheden om te kunnen gaan.
De directeur van het huis van bewaring Roermond heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van vier jaar en zes maanden met aftrek, wegens opzettelijk handelen in strijd met een in de Opiumwet gegeven verbod.
Op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI) (hierna: de Regeling) kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de
persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof.
Artikel 38 van de Regeling geeft aan dat éénmalig strafonderbreking kan worden verleend in verband met dringende omstandigheden van zakelijke aard. De betreffende gedetineerde dient aan te tonen dat zijn persoonlijke aanwezigheid noodzakelijk is en dat
de zakelijke belangen al voor aanvang van de detentie bestonden.
De beroepscommissie is van oordeel dat uit het door klager aangevoerde onvoldoende aannemelijk is geworden dat zijn persoonlijke aanwezigheid noodzakelijk is. Daarbij komt dat klager recent strafonderbreking is verleend in verband met het overlijden
van
zijn schoonvader en dat hij tijdens deze strafonderbreking is gearresteerd en strafrechtelijk zal worden vervolgd in verband met mishandeling van zijn vrouw.
Gelet op het bovenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en mede gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder b. en d. van de Regeling, de beslissing van de
Staatssecretaris
om klagers verzoek af te wijzen niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 13 mei 2009.
secretaris voorzitter