nummer: 08/2978/GA
betreft: [klager] datum: 6 april 2009
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.M.C.J. Baaijens, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 13 november 2008 van de alleensprekende beklagrechter bij het huis van bewaring/ISD Utrecht,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 16 maart. 2009, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, is klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. A.M.J.C.Baaijens, gehoord.
De directeur van het h.v.b./ISD Utrecht is niet ter zitting verschenen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft – voor zover in beroep nog aan de orde –:
a. het wijzigen van het tijdstip van het verstrekken van methadon vanaf 10 augustus 2008, waardoor nadelige medische gevolgen optraden;
b. een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een strafcel, wegens het zich op 15 augustus 2008 onttrekken aan het toezicht van het personeel en het aantreffen van contrabande bij klager nadat hij zich weer had gemeld; en
c. het niet verstrekken van een koran tijdens het verblijf in de strafcel.
De beklagrechter heeft het beklag – voor zover in beroep aan de orde – ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ten aanzien van onderdeel a:
Klager gebruikte al lange tijd methadon. Voor zijn detentie kreeg hij die methadon steeds op dezelfde tijd verstrekt. Toen klager gedetineerd raakte wilde men in het huis van bewaring/ISD (h.v.b./ISD) op enig moment de methadon ’s morgens gaan
verstrekken. Voordien kreeg hij de methadon steeds om 12.00 uur verstrekt. Die wijziging in tijd was een beslissing van het afdelingshoofd. Door de wijziging van het moment van verstrekken kreeg klager lichamelijke klachten. De door de directeur van
het
h.v.b./ISD geraadpleegde arts/deskundige heeft weliswaar aangegeven dat die tijdswijziging geen negatieve gevolgen kon hebben, maar klager is het daar niet mee eens. Die arts heeft kennelijk niet meegewogen dat klager al lange tijd een hoge dosering
methadon slikt en dat dit dient te geschieden met vaste regelmaat.
Ten aanzien van onderdeel b:
Klager heeft zich niet aan het toezicht van het personeel onttrokken op 15 augustus 2008. Klager bevond zich, toen hij gemist werd, in de inrichtingstuin, waar hij later ook is aangetroffen. Mogelijk zijn er in een pakje shag softdrugs aangetroffen.
Dat
pakje was bij zijn aanhouding door de politie ingenomen en toen klager zich in vrijheid bevond had hij wel vaker softdrugs in de shag zitten. Klagers zakgeld was inderdaad grotendeels verdwenen. Hij kan niet verklaren wat er met dat geld gebeurd is.
Het
is overigens niet eenvoudig om de inrichting illegaal te verlaten. Er is een muur en een gracht en overal hangen camera’s. Klager heeft de inrichting toen niet verlaten. De getuige die heeft aangegeven klager buiten de inrichting te hebben gezien, is
anoniem gebleven. Klager heeft wel een vermoeden van de identiteit van die man. Als klagers vermoeden juist is, dan betreft het een gedetineerde die zelf fraudeert en ook vanuit de extramurale fase van de ISD is teruggeplaatst. De directeur heeft
klager
disciplinair gestraft naar aanleiding van de verklaringen van één of twee anonieme getuigen. De door die getuigen verstrekte informatie is voor klager niet toetsbaar. Klager is van mening dat de cameraobservatie kan uitwijzen dat hij de inrichting niet
heeft verlaten. Klager is bij zijn aantreffen in de tuin direct in de boeien geslagen en in een afzonderingscel geplaatst. Volgens klager is bij die gelegenheid geen gebruik van softdrugs vastgesteld. Klager heeft het schrijven van de directeur aan de
beklagcommissie uit oktober 2008 gezien. Daarin stelt de directeur dat klager alles tegenover hem zou hebben erkend. Dat verhaal van de directeur is pertinent onjuist. Als dat zo was, dan had hij dat wel in de beschikking vermeld. Daar staat niets
over.
Inmiddels mag klager de inrichting weer verlaten voor (onder andere) een bezoek aan het Marokkaanse Consulaat.
Ten aanzien van onderdeel c:
Toen klager werd ingesloten voor de disciplinaire straf, heeft hij verzocht om de verstrekking van een koran. Hem is toen te kennen gegeven dat in dat soort gevallen het verstrekken van een koran niet toegestaan was.
Klager staat inmiddels voor de verlenging van de ISD. Dit alles werkt natuurlijk door voor de beoordeling. Klager zou graag zien dat de beroepscommissie vóór de toetsingszitting van de rechtbank uitspraak doet. Klager verblijft inmiddels, mede naar
aanleiding van dit voorval, al acht maanden op een gesloten afdeling. Daar worden, buiten de mentorgesprekken geen andere specifiek op de ISD gerichte activiteiten aangeboden. Klager volgt inmiddels wel een aantal trainingen of heeft die trainingen
inmiddels afgerond. Hij krijgt het idee dat hij wordt afgerekend door de directeur voor het feit dat hij in beklag is gegaan. Een andere gedetineerde, die kort na dit voorval het h.v.b./ISD illegaal heeft verlaten en is vertrokken naar Parijs, werd na
drie maanden weer opgepakt. Na een verblijf van drie maanden mocht die persoon wel naar een beperkt beveiligde setting.
De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet toegelicht.
3. De beoordeling
Voor zover het beklag – en beroep – ziet op de oplegging van een disciplinaire straf (onderdeel b) geldt, dat uit het terzake opgemaakte verslag naar voren komt dat dit verslag niet aan klager is aangezegd. Die aanzegging is, indien de directeur
voornemens is naar aanleiding van dat verslag een disciplinaire straf of ordemaatregel op te leggen, dwingend voorgeschreven. Reden daarvoor is dat de gedetineerde in de gelegenheid moet worden gesteld zich voor te bereiden op de behandeling van
hetgeen
hem verweten wordt door de directeur. Door het verslag niet aan te zeggen, blijft de gedetineerde daaromtrent in het ongewisse. Nu het verslag niet is aangezegd, is de bestreden beslissing tot oplegging van de disciplinaire straf genomen in strijd met
een wettelijk voorschrift. De uitspraak van de beklagrechter dient in zoverre te worden vernietigd en het beroep dient ten aanzien van dit onderdeel van het beklag op formele gronden gegrond te worden verklaard.
Nu op zich voldoende aannemelijk is dat klager zich op 15 augustus 2008 enige tijd heeft onttrokken aan het toezicht van het personeel en dat bij hem, na het einde van die onttrekking, softdrugs zijn aangetroffen en hij een deel van zijn (zak)geld
miste, waarvoor hij geen verklaring kon geven, kon de directeur op zich oordelen dat klager zich schuldig had gemaakt aan strafwaardig gedrag. De oplegging van de onderhavige disciplinaire straf zou, indien aan alle wettelijke vereisten was voldaan, op
zich genomen niet onredelijk of onbillijk moeten worden geacht. Materieel gezien is het beklag daarom ongegrond.
Gelet op die materiële gegrondheid acht de beroepscommissie geen termen aanwezig voor de toekenning van een financiële tegemoetkoming.
Hetgeen in beroep naar voren is gebracht ten aanzien van de onderdelen a en c van het beklag, kan – voor zover een en ander is komen vast te staan – niet leiden tot een andere uitspraak dan die van de beklagrechter. Het beroep ten aanzien van deze
onderdelen van het beklag zal daarom ongegrond worden verklaard, met bevestiging van de uitspraak van de beklagrechter in zoverre.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart. het beroep ten aanzien van onderdeel b van het beklag gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter en verklaart. dit onderdeel van het beklag het beklag alsnog (op formele gronden) gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager geen tegemoetkoming toekomt.
Zij verklaart. het beroep ten aanzien van de onderdelen a en c van het beklag ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. L.M. Moerings en mr. Th.E.M. Wijte, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 6 april 2009.
secretaris voorzitter