Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 08/2945/GA, 6 april 2009, beroep
Uitspraakdatum:06-04-2009

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 08/2945/GA

betreft: [klager] datum: 6 april 2009

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. N.W.A. Dekens, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 15 oktober 2008 van de beklagcommissie bij de gevangenis Lelystad,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 16 maart. 2009, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. N. Swart, en [...], unit-directeur bij voormelde gevangenis.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een strafcel, wegens betrokkenheid bij een handgemeen met een medegedetineerde (waarvoor vier dagen is opgelegd) en wegens het niet meewerken aan een plaatsing in een isolatiecel waardoor
gepast geweld gebruikt moest worden (waarvoor drie dagen is opgelegd); en
b. het bij de plaatsing in de isolatiecel door het interne bijstandsteam (IBT) toegepaste geweld.

De beklagcommissie heeft beide onderdelen van het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Er was sprake van onenigheid met een medegedetineerde in de afdelingskeuken. Klager vroeg op enig moment aan die gedetineerde om bij hem vandaan te gaan. Klager zag dat die persoon toen een mes pakte. Bij het verlaten van de keuken werd klager
aangevallen door die medegedetineerde en daarbij is hij door het mes geraakt. Vervolgens is er een personeelslid bijgekomen, waarna klager via zijn eigen verblijfsruimte is overgebracht naar de afzonderingscel. Die overbrenging gebeurde door leden van
het IBT en ging gepaard met geweld. Klager is door dat team mishandeld omdat hij zich zou verzetten. Dat klopt niet. Klager heeft meegewerkt maar werd desondanks hardhandig aangepakt, geboeid, naar de grond gewerkt en uitgekleed. Klager heeft voor het
voorval in de afdelingskeuken een disciplinaire straf van vier dagen opsluiting in een strafcel opgelegd gekregen, daarnaast is hem voor het gedrag bij gelegenheid van zijn plaatsing in afzondering drie dagen opsluiting in een strafcel opgelegd. De
beklagcommissie heeft haar beslissing uitsluitend gegrond op de inhoud van het ter zake opgemaakte verslag. De directeur heeft aangegeven dat klager niet degene was die een mes gebruikt heeft. Dat is ook juist, klager werd in de keuken aangevallen met
een mes en heeft zich tegen die aanval verdedigd. Dat maakt dat de onderhavige disciplinaire straf onredelijk en onrechtvaardig is. Klager verzoekt de commissie het beklag alsnog gegrond te verklaren en hem ter zake een tegemoetkoming toe te kennen.
Bij
gelegenheid van zijn overbrenging naar de afzonderingscel is hij door personeelsleden naar de grond gewerkt, waarbij hij gewond is geraakt aan zijn hoofd. Ook in de afzonderingscel is hij hardhandig aangepakt door het personeel. Klager was toen
inderdaad enigszins onrustig. Dat kwam omdat hij toen niet direct de directeur te spreken kreeg. Dat laat echter onverlet dat het personeel disproportioneel gereageerd heeft naar klager. Ook dit deel van de bestreden beslissing zou alsnog moeten worden
vernietigd en aan klager zou een tegemoetkoming moeten worden toegekend.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Indien zich incidenten voordoen, treedt er in de inrichting een vaste en strikte procedure in gang. Uit het verslag valt af te lezen dat er sprake was van een gevecht tussen twee gedetineerden, welk gevecht plaatsvond in de afdelingskeuken. Het
personeel heeft de feitelijke toedracht daarvan niet exact kunnen zien. Naar aanleiding van die vechtpartij zijn beide gedetineerden vervolgens in hun eigen verblijfsruimte ingesloten. Aansluitend heeft het personeel de opdracht gekregen beide
gedetineerden in een isolatiecel in te sluiten. Aan de hand van het opgemaakte verslag zijn beide gedetineerden gelijkelijk bestraft. De directeur heeft beide gedetineerden alsook het verslagleggende personeel gehoord naar aanleiding van dit voorval.
In
de ogen van de directeur is de opgelegde disciplinaire straf alleszins redelijk. Een vechtpartij tussen gedetineerden wordt door de directeur altijd zeer serieus genomen. Dat kan ook blijken uit de opgelegde disciplinaire straf, waarbij – zoals uit de
strafmaat blijkt – rekening is gehouden met de specifieke omstandigheden van het geval. Gebleken is dat beide gedetineerden toen verwond zijn door een mes. Klager is vanuit de afdelingskeuken in een luwtecel geplaatst. Van daaruit is hij, na een
verblijf van ongeveer anderhalf uur, overgebracht naar een isolatiecel. Die overbrenging geschiedde door het IBT. De directeur heeft klager pas willen horen toen hij door het IBT was overgebracht naar de afzonderingscel. De reden daarvoor is dat in
gevallen als het onderhavige er in beginsel eerst een afkoelingsperiode wordt gegeven alvorens met de betreffende gedetineerde wordt gesproken. Uit het door het IBT met betrekking tot de overbrenging van klager opgemaakte verslag komt naar voren dat
het
IBT heeft gewerkt overeenkomstig de daarvoor geldende procedure. Er was voor de directeur geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het optreden van het IBT.

3. De beoordeling
Ten aanzien van onderdeel a van het beklag:
De aan klager opgelegde disciplinaire straf valt, blijkens de daarvan opgemaakte mededeling (als bedoeld in artikel 58, eerste lid, van de Pbw), uiteen in twee onderdelen. Ter zake van klagers betrokkenheid bij een handgemeen met een medegedetineerde
is
aan klager een disciplinaire straf van vier dagen opsluiting in een strafcel opgelegd. De beroepscommissie stelt vast dat er op 5 januari 2008 sprake is geweest van een handgemeen tussen klager en een medegedetineerde. De beslissing van de directeur om
aan klager voor die betrokkenheid een disciplinaire straf van vier dagen opsluiting in een strafcel op te leggen kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet onredelijk of onbillijk worden geacht. Hetgeen in beroep ten aanzien van
dit
deel van de opgelegde disciplinaire straf naar voren is gebracht kan daarom niet leiden tot een ander oordeel dan dat van de beklagcommissie. Het beroep is in zoverre ongegrond.

Naar aanleiding van het hiervoor vermelde handgemeen is klager door een IBT overgebracht naar een isolatiecel. Uit het ter zake opgemaakte verslag wordt voldoende aannemelijk dat klager geweigerd heeft mee te werken aan die overbrenging en dat hij,
toen
leden van het IBT zijn verblijfsruimte betraden, verzet heeft gepleegd tegen leden van dat IBT. Daarop is klager, met gebruik van de wapenstok, onder controle gebracht en overgebracht naar de isolatiecel. Voor dat verzet tegen het IBT heeft de
directeur
aan klager drie dagen opsluiting in een strafcel opgelegd. Uit het opgemaakte verslag komt uitdrukkelijk naar voren dat dit verslag niet aan klager is aangezegd. Gelet op die omissie dient dit deel van de opgelegde disciplinaire straf op formele
gronden
gegrond te worden verklaard. Het beroep is daarom in zoverre gegrond en de uitspraak van de beklagcommissie zal voor dat deel van het beklag worden vernietigd.

Nu klagers gedrag, het verzet tegen de overbrenging, op zich strafwaardig is en aannemelijk is dat het toen door het IBT toegepaste geweld niet als overmatig, onredelijk of onbillijk kan worden gekwalificeerd, kon de directeur – indien zou zijn voldaan
aan de formele vereisten – op zich in redelijkheid beslissen om aan klager een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een strafcel op te leggen. Het beklag is ten aanzien van dit deel daarom materieel gezien ongegrond. Om die reden acht de
beroepscommissie geen termen aanwezig voor het toekennen van een financiële tegemoetkoming.

Ten aanzien van onderdeel b van het beklag:
Hetgeen in beroep ten aanzien van dit onderdeel van het beklag is aangevoerd kan – nu het bij klagers overbrenging naar de isolatiecel toegepaste geweld niet overmatig, onredelijk of onbillijk wordt geacht – niet leiden tot een ander oordeel dan dat
van
de beklagcommissie. Dit onderdeel van het beroep zal daarom eveneens ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart. het beroep gegrond voor zover de duur van de aan klager opgelegde disciplinaire straf de vier dagen te boven gaat, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart. het beklag in zoverre alsnog op
formele gronden gegrond.
Zij verklaart. het beroep voor het overige ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.
Zij bepaalt dat aan klager geen tegemoetkoming toekomt.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. L.M. Moerings en mr. Th.E.M. Wijte, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 6 april 2009.

secretaris voorzitter

Naar boven