Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 08/3162/GA, 27 maart 2009, beroep
Uitspraakdatum:27-03-2009

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 08/3162/GA

betreft: [klager] datum: 27 maart 2009

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. de Reus, namens

[...], verder te noemen klaagster,

gericht tegen een uitspraak van 20 november 2008 van de beklagcommissie bij het huis van bewaring (h.v.b.) voor vrouwen Breda,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormeld h.v.b. in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klaagster alsmede haar raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. de aan een toegekend incidenteel verlof verbonden voorwaarde van begeleiding door personeel van de penitentiaire inrichtingen Breda;
b. de wijze van uitvoering van die onder a genoemde begeleiding; en
c. de afwijzing van een verzoek om incidenteel verlof voor het bijwonen van de rouwplechtigheid voor klaagsters grootvader op 11 september 2008.

De beklagcommissie heeft het beklag onder a en b ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven en niet beslist op het beklag onder c.

2. De standpunten van klaagster en de directeur
Door en namens klaagster is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
Klaagster is van mening dat de beklagcommissie ten onrechte is uitgegaan van de veronderstelling dat de directeur met betrekking tot de uitvoering van de verlofregeling geen beleidsvrijheid zou hebben en dat hij zich daarbij zou moeten laten leiden
door
het advies van de Officier van Justitie (OvJ). Klaagster is van mening dat de directeur een eigen bevoegdheid heeft en eigenstandig moet bepalen of begeleiding of bewaking gewenst is. Klaagster is voorts van mening dat er in haar geval feitelijk geen
sprake is geweest van begeleiding maar veeleer van bewaking. Voor die bewaking bestond geen noodzaak. Voorts wordt nog aangevoerd dat de beklagcommissie niet heeft beslist op de klacht met betrekking tot de afwijzing van een verzoek om incidenteel
verlof op 10 september 2008. Door en namens klaagster wordt hetgeen in het klaagschrift naar voren is gebracht, gehandhaafd.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Ten aanzien van de onder a vermelde klacht geldt dat de beklagcommissie ten onrechte is uitgegaan van het standpunt dat de directeur geen eigenstandige beslissingsbevoegdheid zou hebben ten aanzien van het al dan niet opvolgen van het advies van de
OvJ.
Weliswaar is de directeur in voorkomende gevallen verplicht om het Openbaar Ministerie om advies te vragen met betrekking tot een aanvraag om (incidenteel) verlof, maar dient de directeur zelfstandig een belangenafweging te maken alvorens op de
aanvraag
te beslissen.
Uit hetgeen in beklag en beroep naar voren is gebracht, wordt voldoende aannemelijk dat de directeur die belangenafweging heeft gemaakt alvorens te beslissen.
De vraag is vervolgens of die belangenafweging de onderhavige beslissing – strekkende tot de bepaling dat begeleiding zal worden toegepast – kan dragen. Naar het oordeel van de beroepscommissie is dat het geval. Dat maakt dat moet worden geoordeeld dat
de beslissing van de directeur om aan het voor 8 september 2008 verleende incidenteel verlof de voorwaarde van begeleiding te verbinden niet onredelijk of onbillijk kan worden geacht. Het beroep is daarom in zoverre ongegrond en de uitspraak van de
beklagcommissie zal in zoverre, met wijziging van de gronden, worden bevestigd.

Hetgeen in beroep ten aanzien van onderdeel b van het beklag is aangevoerd kan - voor zover dat is komen vast te staan - naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal
derhalve ook ten aanzien van dit onderdeel van het beklag ongegrond worden verklaard.

Ten aanzien van onderdeel c van het beklag treft de stelling van klaagster, dat deze klacht bij de beklagcommissie is ingediend en dat de beklagcommissie heeft nagelaten daarop te beslissen, doel. Om doelmatigheidsredenen zal de beroepscommissie dit
onderdeel van het beklag in hoogste aanleg beoordelen.
Blijkens de inlichtingen van de directeur tegenover de beklagcommissie, heeft de directeur overwogen klaagster toestemming te geven om afscheid te kunnen nemen van haar grootvader, waarbij de voorwaarde van begeleiding zou worden gesteld. Toen evenwel
klaagsters moeder tegenover de directeur had aangegeven dat klaagster slechts zonder begeleiding aanwezig mocht zijn bij dat afscheid, heeft de directeur het verzoek om incidenteel verlof alsnog afgewezen. Die beslissing mocht de directeur in dit
geval,
bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, in redelijkheid en billijkheid nemen. Het beklag zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond ten aanzien van de onderdelen a en b, met bevestiging van de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre en ten aanzien van onderdeel a met wijziging van de gronden.
Zij verklaart onderdeel c van het beklag ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.J. van Oostveen, voorzitter, mr. J.P. Balkema en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 27 maart 2009

secretaris voorzitter

Naar boven