Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 24/44999/GA, 7 november 2025, beroep
Uitspraakdatum:07-11-2025

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer           24/44999/GA

Betreft [klager]

Datum  7 november 2025

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

de directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Arnhem (hierna: de directeur)

 

1. De procedure

[klager] (hierna: klager) heeft (voor zover in beroep aan de orde) beklag ingesteld tegen:

  1. de beslissing van 14 september 2023 om hem te degraderen naar het basisprogramma (A-2023-590);
  2. de beslissing van 30 oktober 2023 om hem niet te promoveren naar het plusprogramma (A-2023-691 en A-2023-712);
  3. de beslissing van 4 december 2023 om hem niet te promoveren naar het plusprogramma (A-2023-804);De
  4. de beslissing van 22 januari 2024 om hem niet te promoveren naar het plusprogramma (A-2024-101);
  5. de beslissing van 26 februari 2024 om hem niet te promoveren naar het plusprogramma (A-2024-236);
  6. de beslissing van 15 juli 2024 om hem niet te promoveren naar het plusprogramma (A‑2024-591);
  7. de beslissing van 12 augustus 2024 om hem niet te promoveren naar het plusprogramma (A-2024-670).

 

De beklagcommissie bij de PI Arnhem heeft op 28 november 2024 de klachten gegrond verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

De directeur heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld. Ter zitting heeft de directeur toegelicht dat het beroep enkel is gericht tegen de inhoudelijke beslissingen waarin is besloten om klager te degraderen dan wel niet te promoveren.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw, de vestigingsdirecteur en de juridisch medewerker van de PI Arnhem gehoord op de zitting van 13 juni 2025 in de PI Lelystad.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van de directeur

Bij beslissing van 14 september 2024 (beklag a.) is klager voor het eerst gedegradeerd. Redenen voor de degradatie waren het niet meewerken aan een dagprogramma, het niet hebben van een inhoudelijk zichtbare dagbesteding, het niet deelnemen aan arbeid en het niet deelnemen aan onderwijs.

Uit het ‘Advies vormgeving van de levenslange gevangenisstraf tot aan het moment van de herbeoordeling’ van de Afdeling advisering van de RSJ van 23 juni 2023 (hierna: het RSJ-advies) volgt dat binnen de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) de ervaring is dat levenslanggestraften vaak de eerste tien jaar of soms langer bezig zijn met het verwerken van de opgelegde levenslange gevangenisstraf en de mogelijkheden tot hoger beroep of cassatie. Als dit is verwerkt, komt langzaam meer ruimte voor een zinvolle invulling van het heden, oftewel de dagbesteding en oriëntatie op de toekomst en de buitenwereld. Op 29 januari 2013 heeft de rechtbank Amsterdam aan klager een levenslange gevangenisstraf opgelegd. Klager heeft tegen dit vonnis beroep ingesteld en heeft daarna cassatieberoep ingesteld. Op 29 oktober 2021 (de beroepscommissie begrijpt: 23 april 2019) heeft de Hoge Raad het beroep hiertegen verworpen. Dit betekent dat klager inmiddels meer dan tien jaar zijn situatie heeft kunnen verwerken. Dit brengt met zich dat er ruimte is voor een andere invulling van zijn dag dan enkel het bestuderen van zijn zaak. Er dient voor klager dan ook ruimte te zijn om arbeid uit te voeren. De arbeid doorbreekt de sleur en bevordert sociaal contact, discipline en een gestructureerd dagritme, waarbij ook wordt benadrukt dat het aanbieden van zinvolle arbeid aan klager essentieel is ter bevordering van de zingeving en om het aanleren van nieuwe vaardigheden te stimuleren.

Het deelnemen aan de arbeid biedt klager de gelegenheid om te ontdekken en te delen wat hem motiveert. Vanuit de reguliere werkplaats kan klager doorstromen naar meer gespecialiseerde werkplekken. Deze doorstroommogelijkheden zorgen voor een dynamische en zinvolle invulling van de dag, waarbij klager zijn tijd effectief kan besteden en tegelijkertijd nieuwe vaardigheden kan opdoen die bijdragen aan zijn persoonlijke ontwikkeling. Klagers verblijfsvergunning is onherroepelijk ingetrokken waardoor hij geen rechtmatig verblijf meer heeft in Nederland. Hierdoor is re-integratie (indien klager in de toekomst wordt toegelaten tot de re-integratiefase) in de Nederlandse samenleving niet aan de orde. Dit neemt niet weg dat klager wel onderwijs zou kunnen volgen. Zo heeft iedere gedetineerde recht op een basiseducatie (zoals Nederlands, Engels en rekenen) vanuit de DJI, waarbij voor klager maatwerk kan worden geboden. Voor alle overige onderwijsaanbiedingen geldt de reguliere procedure. Ook worden in de inrichting ‘onderwijs, re-integratie en zingeving’ (ORZ) momenten aangeboden. Hoewel deze momenten primair bedoeld zijn voor de re-integratie van gedetineerden in de samenleving, kunnen deze door klager in dit specifieke geval zeker als zinvolle dagbesteding worden aangegrepen. De wetgeving en het beleid met betrekking tot de dagbesteding in detentie staan gedetineerden toe om deel te nemen aan activiteiten die bijdragen aan persoonlijke ontwikkeling en zelfredzaamheid, ongeacht of deze direct gericht zijn op re-integratie. Het voeren van gesprekken met de geestelijke verzorging en het volgen van onderwijs of cursussen draagt niet alleen bij aan de re-integratie, maar ook aan het mentale en emotionele welzijn van de gedetineerde. Het recht op zinvolle dagbesteding kan daarom niet alleen worden ingevuld door activiteiten die strikt gericht zijn op re-integratie, maar ook door activiteiten die de gedetineerde ondersteunen in zijn bredere persoonlijke ontwikkeling, waaronder spirituele zorg en onderwijs.

Klager krijgt de ruimte om aan zijn zaak te werken, maar daarnaast dient er ook ruimte te zijn om aan iets anders (wat als zinvolle dagbesteding wordt gezien) dan zijn zaak te werken, om zo hospitalisering tegen te gaan. Omdat klager geen inzicht wilde geven in welke procedures nog lopen en hoeveel tijd hij hieraan spendeert, is er door de inrichting zelf een inschatting gemaakt van acht uur per week. Klager dient de overige twaalf uur dan ook in te vullen met arbeid, onderwijs of andere in de inrichting aangeboden activiteiten, zodat er sprake is van een zinvolle dagbesteding.

 

Standpunt van klager

Klagers strafzaak is in één van de grootste strafzaken die Nederland heeft gekend. Klager heeft zich niet neergelegd bij zijn levenslange gevangenisstraf en vecht nog steeds om zijn onschuld te bewijzen. Het is zijn recht om zijn eigen verdediging te voeren. Klager voelt zich gekoeioneerd sinds 2007 en dit is vandaag de dag nog steeds gaande. Klager neemt deel aan de lucht- en sportmomenten en bezoekt de imam wekelijks. De rest van de tijd werkt hij aan zijn nog lopende zaken. Zo loopt er nog een zaak van klager bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Klagers strafzaak is weliswaar onherroepelijk, maar omdat er rondom die zaak nog het een en ander gaande is (waaronder een overleveringskwestie en een recente vrijspraak van twee in Antwerpen gepleegde moorden in de zaak tegen een andere verdachte, terwijl klager voor deze moorden wel is veroordeeld) is klager hier ook nog mee bezig met zijn strafrechtadvocaten. De directeur heeft na negentien jaar detentie opeens besloten dat klager moet gaan werken. Arbeid is gericht op re-integratie, maar re-integratie is niet aan de orde voor klager aangezien hij ongewenst is verklaard en een terugkeerbesluit heeft gekregen. Omdat klager ongewenst is verklaard, is hem onderwijs in het begin verboden. Nu, opeens, zou klager pas weer in het plusprogramma terecht kunnen komen als hij onderwijs zou gaan volgen. Dit blijkt in de praktijk echter anders te liggen, omdat er geen twintig uren onderwijs beschikbaar zijn. Klager kan slechts twee uur per week onderwijs volgen, wat niet voldoende is om weer in aanmerking te kunnen komen voor het plusprogramma. Daarbij heeft klager reeds geprobeerd (computer)onderwijs aan te vragen, maar dat verzoek is afgewezen. Ook heeft hij meermalen aan zijn casemanager gevraagd wat de mogelijkheden zijn om tijdens de ORZ-momenten aan zijn zaak te werken en of dit te combineren is met een vorm van onderwijs. Klagers verzoeken zijn keer op keer afgewezen door de casemanager. Er wordt niet naar klager geluisterd en er is geen ruimte geboden voor welk overleg dan ook. Omdat klager is veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf, daarbij ongewenst is verklaard en een terugkeerbesluit met inreisverbod heeft gekregen, is hij een bijzonder geval dat vraagt om een bijzondere afweging. Helaas heeft de directeur hieraan op geen enkele wijze invulling gegeven.

 

3. De beoordeling

Klager is tot een levenslange gevangenisstraf veroordeeld en bij beslissing van 14 september 2023 voor het eerst gedegradeerd omdat hij – kort gezegd – geen goede dagbesteding zou hebben. Daarna is hij niet meer voor promotie in aanmerking gekomen. De degradatiebeslissing van 14 september 2023 lijkt een vrij onverwachte beslissing te zijn geweest voor klager, aangezien hij al jaren dezelfde dagbesteding had. Waarom het klager opeens wordt tegengeworpen dat hij geen zinvolle dagbesteding (meer) heeft, terwijl hij al jaren dezelfde dagbesteding heeft waarmee hij voorheen wel voldeed aan de vereisten van het plusprogramma en kennelijk dus wel een zinvolle dagbesteding had, is niet duidelijk geworden. De beroepscommissie kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de reden voor de (plots) veranderde zienswijze van de directeur ten aanzien van klagers dagbesteding lijkt te zijn gelegen in de omstandigheid dat de (hierboven) door de directeur genoemde termijn van tien jaar is verstreken.

Uit het hierboven aangehaalde RSJ-advies volgt dat binnen de DJI de ervaring is dat levenslanggestraften vaak de eerste tien jaar of langer bezig zijn met het verwerken van de opgelegde straf en de mogelijkheden van hoger beroep en cassatie. Aanvaarding van het vonnis en de realiteit van een zeer lange detentie zonder gegarandeerd eindpunt treedt doorgaans pas na die tijd in. Als het verleden niet langer dominant is, dan pas komt langzaam meer ruimte voor een zinvolle invulling van het heden (de dagbesteding) en oriëntatie op de toekomst en de buitenwereld.

De beroepscommissie overweegt dat deze termijn – die dus uitsluitend is gebaseerd op ‘ervaringen binnen de DJI’ – slechts een richtpunt kan zijn en niet als een harde termijn gezien kan worden. Het zal per persoon verschillen hoe snel enige berusting in de levenslang opgelegde gevangenisstraf optreedt en hoe snel er ruimte ontstaat voor een andere dagbesteding. Het is dan ook niet aan een directeur om te beslissen wanneer een gedetineerde een dermate ingrijpend vonnis moet hebben aanvaard. De beroepscommissie begrijpt tegelijkertijd ook dat er in het belang van de levenslanggestrafte op een gegeven moment ruimte komt voor andere activiteiten. De beroepscommissie acht het echter van belang dat dit proces in samenspraak met de levenslanggestrafte verloopt. Dit zou een proces van maatwerk en begeleiding moeten zijn, waarbij er (binnen de grenzen van het redelijke en het mogelijke) rekening wordt gehouden met de behoeftes van de levenslanggestrafte en de manier waarop hij een zinvolle invulling aan zijn dagbesteding zou kunnen geven. Het is juist bij een levenslanggestrafte van belang dat zoveel mogelijk maatwerk wordt geleverd bij het faciliteren van een zinvolle dagbesteding (RSJ 28 november 2023, 23/33531/GA). De uitkomsten kunnen worden neergelegd in het detentie- en re-integratieplan/terugkeerplan van de levenslanggestrafte (zie artikel 18a van de Penitentiaire beginselenwet en artikel 1c van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden).

De beroepscommissie ziet in het dossier geen aanwijzingen dat er voorafgaand aan de degradatiebeslissing met klager is gesproken over de ontstane situatie, waarbij de directeur aan klager heeft uitgelegd dat en waarom hij vindt dat klager geen goede invulling van zijn dagbesteding meer heeft, hoe klager hiernaar kijkt en hoe er kan worden gestart met (kleine) aanpassingen in klagers dagbesteding, naast het werken aan zijn zaken. Ook is niet bekend dat hierover iets in het detentie- en re-integratieplan/terugkeerplan van klager is vastgelegd. Dit alles ligt wel voor de hand als een directeur voornemens is om na jaren van dezelfde dagbesteding hierin verandering te brengen.

Klagers veroordeling tot een levenslange gevangenisstraf is kennelijk nog zijn primaire bezigheid. Hij heeft in elk geval een zaak bij het EHRM die nog loopt. Klager heeft aangegeven al zijn tijd (naast de lucht- en sportmomenten en imambezoeken) hieraan te besteden. Waarom het klager van de een op de andere dag wordt tegengeworpen dat hij geen zinvolle dagbesteding heeft omdat hij niet deelneemt aan de arbeid of onderwijs, is niet duidelijk geworden. Met de beklagcommissie is de beroepscommissie van oordeel dat bij de beslissingen om klager te degraderen respectievelijk niet te promoveren naar het plusprogramma niet is gebleken van een deugdelijke en inzichtelijke belangenafweging.

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, moeten de beslissingen van de directeur als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie – voor zover in beroep aan de orde – bevestigen met aanvulling van de gronden.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie – voor zover in beroep aan de orde – met aanvulling van de gronden.

 

Deze uitspraak is op 7 november 2025 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. J.T.W. van Ravenstein, voorzitter, mr. S.M. Krans en mr. D. Riani el Achhab, leden, bijgestaan door mr. M.S. Ferenczy, secretaris.

 

 

 

secretaris         voorzitter

Naar boven