nummer: 08/2145/GM
betreft: [klager] datum: 9 maart 2009
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.A. van de Weerd, advocaat te Den Haag, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Haaglanden, locatie Noord te Den Haag,
alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 26 augustus 2008 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.
Ter zitting van de beroepscommissie van 19 december 2008, gehouden in de p.i. Amsterdam, is klager gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman.
De inrichtingsarts verbonden aan de p.i. Haaglanden heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 14 april 2008, betreft onvoldoende c.q. onzorgvuldige behandeling van rug-, heup- en knieklachten.
2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft het volgende aangevoerd.
In de p.i. Haaglanden kreeg hij niet de medische zorg die hij nodig had. Hij heeft bij binnenkomst in de inrichting direct aangegeven problemen te hebben aan zijn rug, zijn heup en zijn knie. Klager stelt voorafgaand aan zijn detentie in behandeling te
zijn geweest bij een orthomanueelarts voor de klachten aan knie, heup en rug. Er zou een kijkoperatie zijn aangevraagd bij het Erasmus Medisch Centrum (EMC) voor zijn heup. Klager heeft op 20 februari 2008 nog een oproep ontvangen voor de kijkoperatie.
Hij heeft die afspraak (voor 21 februari 2008) afgezegd. Klager heeft een en ander doorgegeven aan de medische dienst met het verzoek voor hem een nieuwe afspraak te maken. Daar is volgens klager niets mee gedaan. Door de medische dienst is (op 11
januari 2008) aangegeven dat de medische dienst alle medische zorg over zou nemen. Klager heeft vervolgens op 14 januari 2008 de arts gezien en deze gaf aan dat klager gedurende de eerste veertien dagen van detentie (nog) niet behandeld kon worden.
Klager heeft toen aangegeven dat hij het vermoeden had dat zijn rug weer scheef stond en dat hij graag naar een manueel therapeut wilde. Op 8 februari 2008 heeft de arts aangegeven dat klager naar de fysiotherapie moest voor zijn klachten. Na ongeveer
5
weken zag klager de fysiotherapeut voor de eerste keer. Klager kreeg vervolgens wekelijks een behandeling. Die kon echter geen oplossing bieden omdat de fysiotherapeut geen manuele therapie kan toepassen. Klagers gezondheid gaat door deze toestand
steeds verder achteruit. Klager heeft de medische dienst verzocht om contact op te nemen met de manueel therapeut maar de medische dienst had daar kennelijk geen interesse in.
Door en namens klager is daaraan ter zitting nog toegevoegd dat klager in de p.i. Haaglanden geen problemen met zijn fysiotherapeut had, maar dat deze had aangegeven dat klager naar een orthomanueeltherapeut zou moeten. Dit wordt niet voor hem
geregeld.
De communicatie is slecht. Deze hele zaak heeft daardoor lang geduurd. Klagers situatie is gedurende de detentie verslechterd.
De inrichtingsarts heeft – buiten toezending van het medisch dossier aan de medisch adviseur– geen nadere inlichtingen verstrekt aan de medisch adviseur of de beroepscommissie.
3. De beoordeling
De vraag is of de inrichtingsarts voldoende aandacht en zorg heeft besteed aan klagers klachten. Uit de meegeleverde uitdraai van de medische gegevens uit Haaglanden Noord blijkt dat met regelmaat e.e.a. is gedaan ten aanzien van klagers klachten. Zo
is
informatie opgevraagd bij huisarts en diverse ziekenhuizen waar klager aangaf onder behandeling te zijn. Klager is ook aangemeld bij het Pen-ziekenhuis en daar is onderzoek gedaan. Aan klager is voorts fysiotherapie gegeven. Klager wilde feitelijk voor
zijn rug manuele therapie en een kijkoperatie ten aanzien van zijn heup- en knieprobleem. Uit de bij de stukken gevoegde uitdraai van de micro-his blijkt dat klager met enige regelmaat is gezien door de medische dienst en dat er iets met zijn klachten
is gedaan. Het is niet als onzorgvuldig aan te merken dat de arts eerst de resultaten van de behandeling door de fysiotherapeut wilde afwachten, alvorens een ander traject te kiezen.
De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve ongegrond
worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, J.G.J. de Boer en dr. ing. C.J. Ruissen, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 9 maart 2009
secretaris voorzitter