Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 08/2295/JB, 9 maart 2009, beroep
Uitspraakdatum:09-03-2009

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 08/2295/JB

Betreft: [klager] datum: 9 maart 2009

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 78, eerste lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. D. Greven, namens

[...]l, geboren op [1988], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 8 september 2008 van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 21 januari 2009, gehouden in de justitiële jeugdinrichting (j.j.i.) Den Engh te Den Dolder zijn gehoord, [...], selectiefunctionaris en [...], medewerker juridische zaken DJI.

Klager en zijn raadsvrouw, mr D. Greven, hebben schriftelijk laten weten geen gebruik te zullen maken van de gelegenheid ter zitting te worden gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot overplaatsing naar een behandelafdeling van het JPC De Sprengen te Zutphen afgewezen.

2. De feiten
Klager is sinds 24 december 2006 gedetineerd.
Bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak van 4 december 2007 is aan klager de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen opgelegd. De tenuitvoerlegging van de maatregel is begonnen op 23 januari 2008.
Klager verbleef in de opvanginrichting het JPC De Sprengen te Zutphen.
Op 15 april 2008 is klager geselecteerd voor de normaal beveiligde afdeling van de behandelinrichting Rentray te Rekken.
Op 8 juli 2008 heeft klager verzocht te worden geplaatst op de behandelafdeling van het JPC De Sprengen te Zutphen.

3. De standpunten
Door en namens klager is het beroep tegen de afwijzing van zijn verzoek door de selectiefunctionaris als volgt toegelicht.
De directeur van de j.j.i Rentray is van mening dat klager en zijn broer apart behandeld moeten worden om een eigen identiteit op te bouwen. Klager is zwakbegaafd en zijn broer niet. De directeur van De Sprengen geeft echter aan dat klager wel samen
met
zijn broer behandeld moet worden. De inrichting is zelfs van mening dat de behandeling zijn vruchten zal afwerpen indien beide jongens in dezelfde instelling behandeld worden. Als tegenargument kan aangevoerd worden dat de jongens ook van elkaar kunnen
vervreemden indien de pij-maatregel langer dan twee jaar gaat duren. Aangezien zij voor elkaar de enige zijn die zij nog hebben zodra zij terugkeren in de samenleving, omdat hun ouders beiden nog minimaal enkele jaren gedetineerd zullen zijn, is dit
geen wenselijke situatie.
Aangezien de directeuren van twee inrichtingen er kennelijk zo’n verschillende mening op nahouden, kan de raadsvrouw zich voorstellen dat een nader deskundigenonderzoek gewenst is.

De selectiefunctionaris heeft de beslissing tot afwijzing van het verzoek als volgt
toegelicht.
De directeuren van Rentray en De Sprengen hebben nader overleg gehad en zijn overeengekomen dat het de voorkeur verdient de behandeling van klager in Rentray voort te zetten. Wel zullen de contacten tussen klager en zijn broer geïntensiveerd worden,
door middel van bijvoorbeeld extra bellen, schrijven of wederzijdse bezoeken. Rond de zomervakantie 2009 zal deze kwestie opnieuw worden bekeken. Op basis van de observaties van deze contacten kan wellicht opnieuw gekozen worden voor een gezamenlijke
behandeling.
Klager voelt zich op zijn gemak en veilig binnen Rentray en het gaat goed met hem op school. Hij werkt aan zelfstandigheid en er is een goede samenwerking met het behandelteam. Klager lijdt wel onder het feit dat hij zijn ouders en zijn broer niet kan
zien. Binnenkort wordt beslist over de mogelijkheid van begeleid verlof voor een bezoek aan zijn ouders en broer.
Klager krijgt thans behandeling op maat in een setting die expertise heeft in de begeleiding van jeugdigen met een lichtverstandelijke handicap. De vraag is of het leef/behandelklimaat binnen De Sprengen voldoende tegemoet komt aan de eisen die aan een
LVG jongere, zoals klager, gesteld kunnen worden. Er is een reële kans dat hij binnen De Sprengen overvraagd zou kunnen worden. Verwezen zij voorts naar de uitspraak van de beroepscommissie 06/0969/JB d.d. 20 juli 2006. Het is niet in het belang van
klager om hem nu over te plaatsen naar de Sprengen.

4. De beoordeling
Klager ondergaat de p.i.j.-maatregel. Hiervoor zijn de behandelinrichtingen bestemd.
De LVG-afdeling van de behandelinrichting Rentray te Rekken is normaal beveiligd.

De Minister heeft de LVG-afdeling van de behandelinrichting Rentray te Rekken bestemd voor jeugdigen die een bijzondere behandeling nodig hebben, zoals bedoeld in artikel 15 Bjj.

De beroepscommissie overweegt het volgende.
Klager heeft verzocht om plaatsing bij zijn broer in het JPC De Sprengen te Zutphen. Uit de omtrent klager uitgebrachte rapportages is gebleken dat er bij klager sprake is van een licht verstandelijke beperking. Het JPC De Sprengen heeft geen
bestemmingsaanwijzing als inrichting voor behandeling van licht verstandelijke gehandicapte jongens.
De selectiefunctionaris heeft de voorkeur gegeven aan plaatsing van klager in een LVG-instelling boven plaatsing van klager in dezelfde behandelinrichting als zijn broer, omdat een behandeling onder meer afgestemd wordt op de verstandelijke vermogens
van de jeugdige. Indien de behandeling niet aansluit bij klagers LVG-niveau, is er sprake van overvraging en neemt de kans op mislukking van de behandeling onevenredig toe.
Juist in de beginfase van de behandeling is het van belang dat deze op de individuele problematiek van de jeugdige is gericht.
Er zal een intensivering plaatsvinden van de contacten tussen beide broers en rond de zomervakantie zal door beide inrichtingen opnieuw gekeken worden naar een mogelijke gezamenlijke behandeling.

Gelet op het voorgaande komt de beroepscommissie tot oordeel dat de beslissing van de selectiefunctionaris bij afweging van alle in aanmerking komende belangen niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. J. Calkoen-Nauta, voorzitter, mr.dr. M.L.C.C. de Bruijn-Lückers en drs. H.P.J.Vos, leden, bijgestaan door mr. S.A.H. de Bruin, secretaris, op 9 maart 2009

secretaris voorzitter

Naar boven