Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 08/2375/GA en 08/2418/GA, 25 februari 2009, beroep
Uitspraakdatum:25-02-2009

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 08/2375/GA en 08/2418/GA

betreft: [klager] datum: 25 februari 2009

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) te Utrecht

en van een beroepschrift ingediend door mr. H.K. Jap-A-Joe, namens [...],

gericht tegen een uitspraak van 15 september 2008 van de alleensprekende beklagrechter bij het PBC, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 9 januari 2009, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman, mr. H.K. Jap-A-Joe en[...], juridisch medewerkster bij het PBC en [...], medisch directeur
bij het PBC.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft het opleggen van een handboeienregime op 3 maart 2008 en 11 maart 2008 voor de duur van 8 dagen.

De beklagrechter heeft het beklag gegrond verklaard en klager geen tegemoetkoming toegekend op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klager
De medisch directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Het aan klager opgelegde handboeienregime valt niet onder de strekking van artikel 33 Pbw. Uit het betreffende artikel en uit de memorie van toelichting kan worden afgeleid dat de in artikel 33 Pbw bedoelde fixatie met mechanische middelen beperkt
dient
te worden tot zeer bijzondere gevallen, nl. ter afwending van gevaar bij een gedetineerde die tijdens de afzondering zo’n hevige motorische onrust laat zien dat hij een ernstig gevaar voor zijn eigen gezondheid oplevert dan wel gevaar oplevert voor de
veiligheid van anderen. Bij klager werden echter handboeien gebruikt vanuit beheersmatig oogpunt, nl. om de tenuitvoerlegging van de detentie zo goed mogelijk te realiseren en tevens om het onderzoek, waarvoor klager in het PBC was geplaatst, mogelijk
te maken.
De beslissing om handboeien toe te passen dient in feite te worden beschouwd als een beslissing om jegens klager vrijheidsbeperkende middelen aan te wenden. In artikel 35 Pbw wordt de directeur die bevoegdheid gegeven indien dit met het oog op de
handhaving van de openbare orde en veiligheid noodzakelijk wordt geacht. Nadere regels zijn gesteld in de Geweldsinstructie. Artikel 10 bepaalt dat een ambtenaar, daartoe aangewezen door de directeur een gedetineerde onder meer handboeien kan aanleggen
ten behoeve van vervoer of interne verplaatsing. De momenten waarop bij klager hiervan gebruik werd gemaakt was tijdens dergelijke interne verplaatsingen.
Het handboeienregime was al sedert juli 2007 op klager van toepassing. Op 25 februari 2008 is hij opgenomen in het PBC. Teneinde klager zoveel mogelijk duidelijkheid te verschaffen is de beslissing tot het aanwenden van een vrijheidsbeperkend middel,
hoewel niet noodzakelijk, schriftelijk en telkens voor de duur van een week vastgelegd.
Op 20 maart 2008 is de maatregel beëindigd.

Namens klager is aangevoerd dat in casu de maatregel is opgelegd op basis van artikel 33 Pbw. Er is sprake van afzondering van klager. De directeur had niet mogen overgaan tot oplegging van deze maatregel op basis van de uit de vorige inrichting
verstrekte gegevens, maar had op basis van eigen bevindingen tot de conclusie moeten komen of er redenen waren tot het opleggen van het handboeienregime.

Namens klager is het beroep tegen het niet toekennen van een tegemoetkoming als volgt toegelicht. Er is ten onrechte geen tegemoetkoming toegekend. Dat de directie telkenmale, indien zij wel iedere 24 uur tot verlenging zou zijn overgegaan, tot
dezelfde
beslissing zou zijn gekomen, laat onverlet dat vrijheidsbeperking in welke vorm dan ook ingrijpend is en de wettelijke voorschriften daarbij moeten worden nageleefd. Nu dit niet is gebeurd dient klager een tegemoetkoming te worden toegekend.

3. De beoordeling
Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting stelt de beroepscommissie vast dat klager ten tijde van de bestreden beslissingen niet in afzondering heeft verbleven.
Artikel 33 van de Pbw, dat ziet op gebruik van mechanische middelen tijdens afzondering, is derhalve niet van toepassing, nu ten aanzien van klager slechts gedurende zeer korte periodes vrijheidsbeperkende middelen zijn toegepast, voornamelijk
gedurende
de interne verplaatsing van klager en tijdens gesprekken met hulpverleners.
Handboeien worden blijkens de bepalingen in de Pbw en de Geweldsinstructie aangemerkt als mechanisch middel, maar tevens als vrijheidsbeperkend middel. Ingevolge artikel 35 van de Pbw is de directeur bevoegd jegens een gedetineerde vrijheidsbeperkende
middelen aan te wenden voor zover dit nodig is in het geval van, voor zover hier van belang, de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting. De directeur heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat van een dergelijke situatie sprake is
geweest.
Derhalve heeft hij de bedoelde maatregel mogen treffen.

Het beroep van de directeur van het PBC zal derhalve gegrond worden verklaard, de uitspraak van de beklagrechter zal worden vernietigd en het beklag zal, nu de bestreden beslissing tot oplegging van de maatregel niet als onredelijk of onbillijk of in
strijd met het recht kan worden aangemerkt, alsnog ongegrond worden verklaard.

Het beroep van klager dat gericht is tegen het niet toekennen van een tegemoetkoming zal, gelet op de ongegrondverklaring van het beklag, ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep van de directeur van het PBC gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

De beroepscommissie verklaart het beroep van klager, gericht tegen het niet toekennen van een tegemoetkoming, ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.H. de Wild, voorzitter, mr.dr. H.K. Fernandes Mendes en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 25 februari 2009

secretaris voorzitter

Naar boven