nummer: 08/875/GA
betreft: [klager] datum: 25 augustus 2008
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
de directeur van de gevangenis De IJssel,
gericht tegen een uitspraak van 4 april 2008 van de beklagcommissie bij de gevangenis De IJssel voormeld, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 4 juli 2008, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. M.F.E. Sprenkels, en [...], unit-directeur bij voormelde gevangenis.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het tijdens de arbeidstijd insluiten van klager omdat hij niet deelneemt aan de arbeid terwijl hij arbeidsongeschikt is.
De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard ten aanzien van de periode van 23 november 2007 tot 10 december 2007 en voor het overige ongegrond verklaard, een en ander op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De directeur heeft – overigens samen met klager – de nodige inspanningen verricht om klagers arbeidsongeschiktheidsverklaring boven water te krijgen. Uiteindelijk is dat ook gelukt. Het beroep van de directeur is met name gericht tegen de stelling van
de beklagcommissie, dat dit allemaal binnen één maand afgerond had behoren te zijn. De directeur is afhankelijk van de snelheid waarmee derden, waaronder bijvoorbeeld het UWV, reageren. Klager had weliswaar verklaringen overgelegd met betrekking tot de
door hem gestelde arbeidsongeschiktheidsverklaring, maar die verklaringen dateerden uit 1996. Die waren voor de directeur te oud. Om die reden is gezocht naar een recentere verklaring. Die is uiteindelijk ook ter beschikking gekomen, en wel in de vorm
van een brief van het UWV van 9 januari 2008. Klager heeft overigens nooit aangegeven dat er over de arbeidsongeschiktheid bewijsstukken in zijn medisch dossier zouden zijn te vinden.
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager kan zich niet met stelling van de directeur verenigen. Hij was sinds 1991 arbeidsongeschikt en heeft tot aan zijn detentie een arbeidsongeschiktheidsuitkering verstrekt gekregen. Hij heeft, bij binnenkomst in de inrichting, tijdig aangegeven
arbeidsongeschikt te zijn. De inrichting had dat ook kunnen weten. Blijkens het medisch dossier van klager, stond hij in maart 2005 als arbeidsongeschikt bekend. Ook heeft klager een brief van het GAK uit 2002 overgelegd bij de inrichting waaruit naar
voren kwam dat klager toen 100% arbeidsongeschikt was. De directeur had, toen klager aangaf arbeidsongeschikt te zijn, direct het medisch dossier moeten (laten) raadplegen. Klager wil een tegemoetkoming voor de periode dat hij niet als
arbeidsongeschikt is aangemerkt.
3. De beoordeling
In beginsel kunnen gedetineerden die in een inrichting met een regime van algehele gemeenschap verblijven, worden verplicht zich in hun verblijfsruimte op te houden gedurende de activiteiten waaraan zij niet deelnemen. Dat uitgangspunt is niet van
toepassing op gedetineerden die door structurele omstandigheden in hun persoon gelegen, niet aan de activiteit deel kunnen nemen.
Klager stelt dat hij bij binnenkomst in de inrichting heeft aangegeven arbeidsongeschikt te zijn, maar dat het twee maanden heeft geduurd alvorens hij binnen de inrichting als arbeidsongeschikt werd aangemerkt en dat hij dus gedurende die periode
steeds
ten onrechte is ingesloten tijdens de activiteit arbeid.
Niet in het geding is de vraag of klager zich al dan niet arbeidsongeschikt heeft gemeld. Na binnenkomst in de inrichting heeft de inrichtingsarts klager, op navraag van de directeur, niet voor 100% arbeidsongeschikt verklaard. Op dat oordeel mocht de
directeur afgaan. Onweersproken is dat de inrichtingsarts ook heeft aangegeven dat aangepast werk nodig was en dat ook pogingen zijn ondernomen dat te vinden op verschillende werkzalen, maar dat dat uiteindelijk niet is gelukt. In die eerste fase was
het niet onredelijk dat klager tijdens de arbeidsuren werd ingesloten zolang nog redelijkerwijze uitzicht was op werkzaamheden die klager wel kon verrichten. Maar er had eerder duidelijkheid kunnen worden verkregen dat er geen alternatief voorhanden
was. Eerst op 10 december 2007 heeft de directeur besloten om klager niet meer in te sluiten gedurende de voor de arbeid bestemde uren. De beroepscommissie merkt in dit verband overigens op dat ook toen een recente brief van het UWV nog niet voorhanden
was. De directeur had, gegeven het oordeel van de medische dienst, nadat was gebleken dat geen voor klager geschikte arbeid voorhanden was, de insluiting dienen te beëindigen. Dat had, mede in aanmerking genomen dat in ieder geval aanwijzingen
bestonden
dat klager arbeidsongeschikt was, eerder dan op 10 december 2007 kunnen en moeten gebeuren. De beroepscommissie
verenigt zich voor wat betreft de vraag welke periode voor het vereiste onderzoek noodzakelijk en aanvaarbaar was met het oordeel van de beklagcommissie.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van gronden.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.H. de Wild, voorzitter, mr. C.J.G. Bleichrodt en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 25 augustus 2008
secretaris voorzitter