Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 24/45127/GB, 7 april 2025, beroep
Uitspraakdatum:07-04-2025

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          24/45127/GB

Betreft  [klager]

Datum  7 april 2025

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De – zo begrijpt de beroepscommissie – Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (hierna: verweerder) heeft op 10 oktober 2024 beslist de extramurale fase in het kader van de aan klager opgelegde maatregel van plaatsing in een Inrichting voor Stelselmatige Daders (ISD-maatregel) te beëindigen en klager te plaatsen in de ISD van het Justitieel Complex Zaanstad.

Klager heeft daartegen bezwaar ingesteld. Verweerder heeft op 5 december 2024 het bezwaar ongegrond verklaard.

Klagers raadsvrouw, mr. S. Drent, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De beoordeling

De situatie

Klager verbleef in het kader van zijn extramurale fase in de Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA) Den Dolder. Uit de stukken blijkt dat er op 9 oktober 2024 vanuit de FPA is besloten om klagers behandeling te beëindigen. Verweerder heeft vervolgens – op advies van de directeur van de inrichting – beslist om klagers extramurale fase te beëindigen, omdat klager met zijn gedrag de voorwaarden voor een extramurale plaatsing zou hebben geschonden. 

De wet- en regelgeving

Op grond van artikel 44m, eerste lid, van de Penitentiaire maatregel kan de selectiefunctionaris, wanneer een gedetineerde niet of niet meer in staat of bereid is deel te nemen aan de laatste fase buiten de inrichting dan wel te voldoen aan de daaraan verbonden voorwaarden, op de grondslag van een advies van de directeur de gedetineerde terugplaatsen in de inrichting.

Op grond van het tweede lid van dat artikel wint de directeur, alvorens te adviseren aan de selectiefunctionaris, het oordeel in van het college van burgemeester en wethouders en de trajectcoördinator.

De inhoudelijke beoordeling

Allereerst geldt dat voor zover klager stelt dat hij ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld om zijn bezwaar mondeling toe te lichten, dit op grond van wet- of regelgeving niet verplicht is.

Klager voert in beroep – kort gezegd – aan dat hij van meet af aan ontkent spice te hebben gebruikt en dat dit door de resultaten van het laboratoriumonderzoek is bevestigd. Daarnaast geeft klager aan dat hij in staat was (en is) en bereid was (en is) om deel te nemen aan de extramurale fase van de ISD-maatregel en dat hij aan alle voorwaarden voldeed.

Los van het antwoord op de vraag of klager spice heeft gebruikt, volgt uit de stukken dat er door het personeel van de FPA is opgemerkt dat klager in ieder geval onder invloed overkwam door in de nacht over de gangen te lopen en vanwege zijn manier van communiceren. Verder volgt uit de beslissing op bezwaar dat de aldaar werkzame psycholoog nog bij klagers casemanager heeft toegelicht waarom de kliniek de behandelrelatie met klager stop heeft gezet. Zo heeft klager zich vanaf het begin van de behandeling afwerend opgesteld en waren er vermoedens van middelengebruik.

De beroepscommissie is gelet op het voorgaande van oordeel dat de beslissing van het gespecialiseerde personeel van de FPA (om de behandeling te beëindigen) goed te volgen is. In het verlengde daarvan is ook de beslissing van verweerder om klagers extramurale fase te beëindigen goed te volgen.

Voor zover klagers raadsvrouw stelt dat het onduidelijk is of de directeur – alvorens te adviseren – informatie heeft ingewonnen bij het gemeentebestuur en de reclassering, geldt dat voor de beroepscommissie van beslissende betekenis is dat er in dit geval vanuit de FPA te kennen is gegeven dat de behandeling wordt stopgezet.  Het personeel van de FPA heeft immers het beste zicht op de toestand van klager en kan op grond daarvan een goed oordeel geven over de effecten van een eventuele terugplaatsing in de inrichting (vergelijk RSJ 27 augustus 2012, 12/1766/GB).

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

3. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 7 april 2025 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. Jongsma, voorzitter, mr. F.H.J. van Gaal en mr. F. Sieders, leden, bijgestaan door mr. M. Olde Keizer, secretaris.

 

secretaris         voorzitter

Naar boven