Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 24/45588/GV, 11 maart 2025, beroep
Uitspraakdatum:11-03-2025

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          24/45588/GV

Betreft [klager]

Datum 11 maart 2025

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (hierna: verweerder) heeft op 19 december 2024 klagers verzoek om strafonderbreking afgewezen.

Klagers raadsman, mr. R.I. Kool, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De beoordeling

Klager is sinds 24 mei 2022 gedetineerd in verband met de herroeping van zijn voorwaardelijke invrijheidstelling ten aanzien van een eerder aan hem opgelegde gevangenisstraf voor de duur van negentien jaar en elf maanden wegens – kort gezegd – het medeplegen van moord. Daarnaast heeft klager nog een gevangenisstraf voor de duur van dertig dagen opgelegd gekregen. De datum waarop klager in vrijheid wordt gesteld, is momenteel bepaald op 5 juni 2025.

In artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) staat dat strafonderbreking kan worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof.

Op grond van artikel 37 van de Regeling kan strafonderbreking worden verleend wegens dringende redenen van lichamelijke of psychische aard, gelegen in de persoon van de gedetineerde, wanneer en voor zover de inrichtingsarts heeft bevestigd dat deze redenen aan de voortzetting van detentie in de weg staan.

Klager heeft verzocht om strafonderbreking, om op humane wijze te kunnen sterven in de nabijheid van zijn naaste familie. Verweerder heeft dat verzoek afgewezen, omdat uit niets is gebleken dat er sprake zou zijn van redenen die de voortzetting van de detentie in de weg staan.

De beroepscommissie maakt uit de stukken op dat klager ernstig ziek is en dat de levensverwachting minder dan drie maanden is. De medisch adviseur van de afdeling Individuele Medische Advisering (hierna: de medisch adviseur) heeft op 8 november 2024 aangegeven dat strafonderbreking op medische gronden niet is geïndiceerd. In dat advies staat dat palliatieve zorg binnen detentie geleverd kan worden en dat klager eventueel kan worden overgeplaatst naar het Justitieel Centrum voor Somatische Zorg (JCvSZ) of een hospice.

Vanuit de inrichting is ook negatief geadviseerd ten aanzien van klagers verzoek. Blijkens dit advies zijn meerdere vrijhedencommissies bijeengekomen in verband met klagers situatie. In die overleggen zijn deskundigen vanuit verschillende disciplines in wisselende samenstellingen aangesloten, waaronder het hoofd zorg, de psychologe, de verpleegkundige en de huisarts.

Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft verweerder uit de adviezen van de medisch adviseur en de inrichting in redelijkheid mogen afleiden dat er geen sprake is van redenen die aan de voortzetting van de detentie in de weg staan. Klagers verzoek voldoet daarmee niet aan de eisen die artikel 37 van de Regeling stelt aan het kunnen verlenen van strafonderbreking wegens medische redenen.

Hoewel namens klager wordt aangevoerd dat de in de Regeling genoemde gronden voor het verlenen van strafonderbreking niet limitatief bedoeld zijn, blijkt uit de hierboven weergegeven bepaling dat strafonderbreking op basis van medische en therapeutische redenen slechts kan worden verleend wanneer de inrichtingsarts heeft bevestigd dat deze redenen aan de voortzetting van detentie in de weg staan.

Gelet op alle stukken is de beroepscommissie van oordeel dat een overplaatsing van klager naar het JCvSZ of naar een hospice meer in de rede ligt dan het verlenen van strafonderbreking.

Alleen al gelet op het voorgaande kan de bestreden beslissing – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.

 

3. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 11 maart 2025 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. S. Djebali, voorzitter, F. van Dekken en mr. L.C.P. Goossens, leden, bijgestaan door mr. M. Olde Keizer, secretaris.

 

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven