Nummer 24/45461/GV
Betreft [klager]
Datum 5 maart 2025
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van
[klager] (hierna: klager)
1. De procedure
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (hierna: verweerder) heeft op 18 december 2024 klagers verzoek om incidenteel verlof afgewezen.
Klagers raadsman, mr. S.L.T.A. Scheepers, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.
2. De beoordeling
Klager is sinds 22 januari 2008 gedetineerd. Hij ondergaat een levenslange gevangenisstraf, wegens betrokkenheid bij zes moorden, twee pogingen tot moord en deelneming aan een criminele organisatie.
De regelgeving
In artikel 21 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) staat dat incidenteel verlof kan worden verleend voor het bijwonen van gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer van de gedetineerde, waarbij zijn aanwezigheid noodzakelijk is.
Op grond van artikel 23 van de Regeling kan incidenteel verlof worden verleend voor een bezoek aan een in levensgevaar verkerende ouder van de gedetineerde. Incidenteel verlof kan op grond van artikel 25 van de Regeling ook worden verleend voor een bezoek aan een niet tot reizen in staat zijnde ouder, wanneer deze wegens medische belemmeringen niet in staat is de inrichting te bezoeken en de gedetineerde gedurende drie maanden niet heeft kunnen ontmoeten.
In artikel 4 van de Regeling is benoemd om welke redenen verlof wordt geweigerd.
De inhoudelijke beoordeling
Klager heeft verzocht om incidenteel verlof, omdat hij zijn zieke moeder graag wil bezoeken en afscheid van haar wenst te nemen. De medisch adviseur van de afdeling Individuele Medische Advisering acht incidenteel verlof op medische gronden geïndiceerd.
Verweerder heeft klagers verzoek afgewezen, omdat het verlenen van incidenteel verlof zou leiden tot grote maatschappelijke onrust, er sprake zou zijn van extreem vluchtgevaar en er sprake zou zijn van een dreiging op klagers leven. De risico’s kunnen volgens verweerder onvoldoende worden beperkt door begeleiding of bewaking door de Dienst Vervoer & Ondersteuning (DV&O).
Los van het antwoord op de vraag of er momenteel (nog) sprake is van een dreiging op klagers leven, is de beroepscommissie op basis van alle stukken – waaronder het nadrukkelijk negatieve advies vanuit het Openbaar Ministerie - van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen beslissen dat begeleiding of bewaking, als waarborg voor een veilig verloop van het verlof, is aangewezen. Zij overweegt daartoe, omdat er – kort gezegd – veel media-aandacht is geweest voor klagers strafzaak en omdat de delicten die klager heeft gepleegd tot grote maatschappelijke onrust hebben geleid. Daar komt bij dat klager zich eerder heeft onttrokken aan detentie en dat hij is veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf.
Uit de stukken volgt dat er in 2021 een risico-analyse is gemaakt, waarna de DV&O het vervoer van klager sinds begin 2022 heeft afgeschaald van vervoer door het Bijzonder Ondersteuningsteam (BOT) naar Extra Beveiligd Vervoer (EBV). Verweerder stelt in de bestreden beslissing dat de risico’s onvoldoende kunnen worden beperkt door “bewaking en begeleiding van de DV&O, zowel door het BOT als door EBV”.
In de reactie op het beroepschrift heeft verweerder er vervolgens op gewezen dat uit inlichtingen van de DV&O volgt dat een begeleid verlof van een gedetineerde vanwege veiligheidsredenen normaliter in aanwezigheid van twee of drie personen kan plaatsvinden. Indien meer personen aanwezig zijn, is de situatie onvoldoende overzichtelijk en kan adequate beveiliging niet worden gerealiseerd. Verweerder stelt verder dat een begeleid verlof in klagers geval (in het ziekenhuis) niet uitvoerbaar is en dat de DV&O het verlof niet veilig kan begeleiden of bewaken. De beroepscommissie kan verweerder gelet op voornoemde onderbouwing volgen in de stelling dat begeleiding of bewaking door de DV&O in dit geval niet mogelijk is.
Voor zover klagers raadsman in reactie op het voorgaande nog heeft aangegeven dat klagers moeder eventueel onder begeleiding van een verpleegkundige kan worden vervoerd naar een verlofadres dat wel voldoende beveiliging biedt, geldt dat dit naar het oordeel van de beroepscommissie maakt dat het niet is uitgesloten dat klaagsters moeder klager eventueel nog in de inrichting zou kunnen bezoeken. In het advies van de medisch adviseur staat ook dat er op dit moment geen sprake is van een preterminale toestand.
Gelet op de risico's die aan het verzochte verlof zijn verbonden en de (te) beperkte mogelijkheden om die te beperken en te beheersen, kan de bestreden beslissing – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.
3. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 5 maart 2025 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. S. Djebali, voorzitter, F. van Dekken en mr. L.C.P. Goossens, leden, bijgestaan door mr. M. Olde Keizer, secretaris.
secretaris voorzitter