Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 24/43399/GA, 14 maart 2025, beroep
Uitspraakdatum:14-03-2025

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

DBT  v

Nummer          24/43399/GA

Betreft  [klager]

Datum  14 maart 2025

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen de beslissing van 5 juli 2024 om hem niet te promoveren naar het plusprogramma voor de duur van zes weken.

De beklagcommissie bij de locatie Norgerhaven te Veenhuizen heeft op 16 september 2024 het beklag ongegrond verklaard (Nh 2024-438). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsvrouw, mr. D. Kisteman, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de directeur van de locatie Norgerhaven (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

Op 23 januari 2025 zijn nadere inlichtingen bij de directeur opgevraagd. De reactie is gedeeld met klager en zijn raadsvrouw.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

De vervolging door het Openbaar Ministerie (OM) kan op zichzelf – zonder dat daaraan enige afweging is gekoppeld – niet een degradatiebeslissing rechtvaardigen. Hoewel strikt genomen – nu het om ‘ontoelaatbaar’ gedrag gaat – geen belangenafweging is vereist, dient de directeur oog te houden voor de proportionaliteit. Er is sprake van een opeenstapeling. De directeur heeft dat ten onrechte niet meegewogen. Naar aanleiding van de vechtpartij in juli 2023 heeft klager immers een ordemaatregel, een disciplinaire straf en een degradatiebeslissing ontvangen. Hij heeft de medegedetineerde uit zelfverdediging een klap gegeven. Een jaar later, op 12 juli 2024, heeft klager opnieuw een degradatiebeslissing ontvangen, omdat het OM heeft beslist om klager te vervolgen voor dat incident. Gelet op de voornoemde cumulatie, alsook gelet op het feit dat de grondslag voor degradatie moet zijn gelegen in verantwoordelijkheid die de gedetineerde toont voor zijn eigen re-integratie, is de beslissing van de directeur onredelijk en onbillijk. Klager wordt nu immers, terwijl hij ‘groen’ gedrag vertoont, gedegradeerd enkel en alleen naar aanleiding van een beslissing van het OM, terwijl niet vaststaat dat hij verder vervolgd zal worden, gelet op het sepotverzoek.

Standpunt van de directeur

Gedetineerden die worden vervolgd voor het in detentie plegen dan wel medeplegen van misdrijven kunnen worden uitgesloten van promotie naar het plusprogramma. Indien de vervolging niet tot een veroordeling leidt, wordt de uitsluiting van promotie ongedaan gemaakt. Van structurele uitsluiting gedurende de strafrechtelijke vervolging is geen sprake. Op 18 juli 2023 heeft klager een medegedetineerde mishandeld. Aan klager is om die reden een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in de eigen cel opgelegd. Het OM heeft in juli 2024 besloten om tot strafrechtelijke vervolging over te gaan. Om die reden is beslist om klager op 5 juli 2024 niet te promoveren naar het plusprogramma. Er is immers sprake van ontoelaatbaar gedrag dat in dit geval is gelegen in de omstandigheid dat klager  ‘wordt vervolgd voor het in detentie plegen dan wel medeplegen van een misdrijf’. Indien een gedetineerde ontoelaatbaar gedrag vertoont, volgt altijd een besluit tot degradatie. Een gedetineerde die ontoelaatbaar gedrag vertoont, moet onmiddellijk duidelijk worden gemaakt dat dit gedrag niet wordt geaccepteerd. Van een belangenafweging is geen sprake bij ontoelaatbaar gedrag. Na zes weken is klager weer gepromoveerd naar het plusprogramma.

 

3. De beoordeling

Regelgeving en beoordelingskader

Uit de nota van toelichting bij de wijziging van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) in verband met een wijziging inzake het systeem van promoveren en degraderen (Stcrt. 2020, nr. 49131), komt naar voren dat uitgangspunt is dat gedetineerden zelf verantwoordelijkheid nemen voor hun detentie en re-integratie. Om te kunnen promoveren naar en te kunnen verblijven in het plusprogramma dient een gedetineerde aan te tonen dat zijn motivatie en inzet om zijn re-integratiedoelen te verwezenlijken, bestendig zijn. Promoveren en degraderen zijn dus afhankelijk van de mate van verantwoordelijkheid die de gedetineerde toont voor zijn eigen re-integratie, wat onder meer uit zijn gedrag kan blijken.

Op grond van artikel 1d, vijfde lid, van de Regeling kan een gedetineerde worden teruggeplaatst naar het basisprogramma zonder dat een brede beoordeling van het gedrag plaatsvindt. Dit is het geval wanneer ‘ontoelaatbaar’ gedrag is vertoond zoals opgenomen in bijlagen 1 en 2 van de Regeling. Het gaat hier om gedragingen die als dermate ingrijpend op de orde en veiligheid binnen een inrichting kunnen worden aangemerkt dat deze op zichzelf beschouwd een degradatie c.q. het uitblijven van een promotie rechtvaardigen zonder daarbij rekening te houden met het structurele gedrag in detentie.

Overwegingen van de beroepscommissie

Uit de stukken komt naar voren dat klager op 18 juli 2023 een medegedetineerde een duw heeft gegeven en hem in zijn gezicht geslagen. De medegedetineerde is in elkaar gezakt. Het inrichtingspersoneel heeft waargenomen dat klager hem bleef slaan. De medegedetineerde heeft letsel aan zijn gezicht en een gebroken hand opgelopen. Aan klager is hiervoor een disciplinaire straf opgelegd. Op 21 juli 2023 is hij ook gedegradeerd naar het basisprogramma vanwege het mishandelen van de medegedetineerde.

Op 11 juni 2024 heeft het OM besloten om klager strafrechtelijk te vervolgen voor mishandeling met zwaar lichamelijk letsel. Klager is gedagvaard om te verschijnen voor de politierechter. Op 5 juli 2024 heeft de directeur beslist om klager niet te promoveren naar het plusprogramma voor de duur van zes weken, vanwege de strafrechtelijke vervolging voor het in detentie plegen van een misdrijf. 

Klager stelt dat sprake is van cumulatie. Het gaat volgens hem om een opeenstapeling van een disciplinaire straf, een degradatiebeslissing en een beslissing tot niet promoveren. De voornoemde beslissingen zijn allemaal gebaseerd op dezelfde gedraging.

De beroepscommissie stelt voorop dat de degradatie van klager naar het basisprogramma en de beslissing tot niet promoveren geen disciplinaire straffen zijn. Immers, de grondslag voor degradatie vormt niet de verstoring van de orde en veiligheid in de inrichting dan wel de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming zonder meer, zoals dat wel het geval is bij een disciplinaire straf, maar de (mate van) verantwoordelijkheid die een gedetineerde neemt voor zijn re-integratie. De disciplinaire straffen zijn in de wet limitatief opgesomd (artikel 51, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet).

De eerdere beslissing tot degradatie is gebaseerd op de fysieke agressie die klager heeft vertoond richting een medegedetineerde, terwijl de onderhavige beslissing tot niet promoveren is gebaseerd op het strafrechtelijk vervolgen wegens een in detentie gepleegd misdrijf. Beide gedragingen zijn in bijlage 1 van de Regeling afzonderlijk van elkaar aangemerkt als ‘ontoelaatbare’ gedragingen. Hoewel het om afzonderlijke gedragingen gaat, kunnen deze gedragingen wel nauw met elkaar samenhangen doordat zij elkaar kunnen opvolgen. Immers, indien de vertoonde fysieke agressie voldoende ernstig is, kan dit tot gevolg hebben dat een gedetineerde op een later moment wegens een strafbaar feit door het OM wordt vervolgd. De samenhang maakt evenwel niet dat de voornoemde beslissingen dan zijn gebaseerd op één en dezelfde gedraging. Daarbij neemt de beroepscommissie ook in aanmerking dat het instellen van strafrechtelijke vervolging door het OM een serieus gegeven is, waarmee het signaal wordt afgegeven dat het door de gedetineerde vertoonde gedrag niet alleen in de inrichting zelf, maar ook in de vrije samenleving, niet wordt getolereerd.

In dit geval is klager één jaar na de mishandeling van de medegedetineerde vervolgd door het OM. Hoewel het tijdsverloop tussen de mishandeling en de vervolgingsbeslissing ruim is, betreft dit een omstandigheid die buiten de invloedsfeer van de directeur ligt. Met het instellen van strafrechtelijke vervolging door het OM is een nieuwe ‘ontoelaatbare’ gedraging ontstaan op basis waarvan de directeur op grond van de Regeling een beslissing tot degradatie of niet promoveren kan nemen. De beslissing van de directeur, dat klager ‘direct’ – in de zin van rechtstreeks, zonder dat een brede beoordeling van het gedrag plaatsvindt – wordt uitgesloten van promotie naar het plusprogramma voor een periode van zes weken (dus niet gedurende de gehele periode dat klager strafrechtelijk wordt vervolgd), is gelet hierop juist.

Dat op 28 oktober 2024 – drie maanden na de beslissing om klager niet te promoveren – is beslist om de strafzaak alsnog te seponeren doet hieraan niet af. De beroepscommissie oordeelt over de situatie zoals die was ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing door de directeur (toetsing ex tunc). Het sepot heeft wel tot gevolg dat vanaf 28 oktober 2024 de strafrechtelijke vervolging voor de mishandeling als ‘ontoelaatbare’ gedraging niet meer aan de orde is en dus ook niet meer aan een (nieuwe) beslissing in het kader van
(niet-)promoveren of degraderen ten grondslag kan worden gelegd.

Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie het beroep ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie bevestigen met aanvulling van de gronden.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

 

Deze uitspraak is op 14 maart 2025 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. J.T.W. van Ravenstein, voorzitter, mr. A.B. Baumgarten en mr. R.A.E. van Noort, leden, bijgestaan door mr. P.L. Kraaijenbrink, secretaris.

 

secretaris                                                    voorzitter

Naar boven