Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 08/2716/GB, 16 februari 2009, beroep
Uitspraakdatum:16-02-2009

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 08/2716/GB

betreft: [klager] datum: 16 februari 2009

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 20 oktober 2008 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Klager is, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. S. Hopman, op 23 januari 2008 door een lid van de Raad gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft beslist tot verlenging van klagers verblijf als afgestrafte in de extra beveiligde inrichting (EBI) te Vught.

2. De feiten
Klager is sedert 30 oktober 2007 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van vier en een half jaar met aftrek wegens – kort gezegd – bedreiging en diefstal onder verzwarende omstandigheden. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of
omstreeks 13 november 2010. Klager verblijft vanaf 13 november 2007 in de EBI.

3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep tegen de beslissing zijn verblijf in de EBI te verlengen als volgt toegelicht. Klager is veroordeeld voor een klein feit. Gelet hierop is het disproportioneel om klager in de EBI te plaatsen. Hij is niet van
plan te ontvluchten en is in Nederland nimmer ontvlucht. Bovendien is de beveiliging vergelijkbaar met de beveiliging in andere inrichtingen.
De strafzaak in België is complex. In België heeft klager reeds tien jaar gedetineerd gezeten voor een opgelegde straf van veertien jaar. Hij moet dus nog vier jaar in detentie. Het is onjuist dat klager in totaal een gevangenisstraf opgelegd heeft
gekregen van vijftig jaar. Klager kan moeilijk contact onderhouden met zijn familie.

De aard van het regime in de EBI maakt dat de plaatsing in de EBI tot een minimum beperkt dient te blijven. In de halfjaarlijkse verlengingsprocedure dienen de recente ontwikkelingen in aanmerking te worden genomen. In het afgelopen half jaar zijn er
geen indicaties voor vluchtgevaarlijkheid naar boven gekomen. Ook gedurende het daaraan voorgaande half jaar zijn er geen concrete aanwijzingen voor een ontsnappingspoging gerapporteerd. Het huidige gedrag van de gedetineerde is van belang, niet het
gedrag uit het verleden.
Klager heeft een WOTS-verzoek gedaan ter zake van de overdracht van de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf aan België. Nu een dergelijke procedure normaal enkele maanden in beslag zal nemen en voor klager een positieve uitkomst niet vaststaat, is
aannemelijk dat klager nog geruime tijd in detentie in Nederland zal verblijven. Het regime in de EBI valt klager zwaar. Een langdurig verblijf in de EBI is in strijd met het beginsel van minimale beperkingen en kan op den duur ook een schending van
artikel 3 EVRM inhouden. Klager kan niet voortdurend geplaatst worden op de EBI. Het verblijf in de EBI is in strijd met de internationale rechten van de mens.
De detentie van klager in de EBI is in strijd met de rechten van de mens. De behandeling is onmenselijk. Klager wordt psychisch gemarteld en onderdrukt. Klager vergelijkt zijn detentie met de situatie in enkele niet-democratische landen. Klager wil
deze
toestand aanvechten bij het EHRM en ook de media hierover informeren.

3.2. In het selectievoorstel van de directeur van de EBI te Vught is aangegeven dat klager het niet eens is met het selectieadvies, omdat de mensenrechten binnen de EBI worden geschonden en de schriftelijke stukken die hij ontvangt niet vertaald
zijn
in het Frans. Klager heeft aangegeven dat hij geen contact mag hebben met zijn moeder en dat hij nimmer één poging tot ontvluchting heeft gedaan maar altijd daadwerkelijk is gevlucht.

3.3. De selectiefunctionaris die klager op 14 oktober 2008 in de EBI heeft gesproken in het kader van het voorstel tot verlenging van klagers verblijf in de EBI, heeft het volgende bericht.
De noodzaak tot verlenging van klagers verblijf in de EBI is aan de orde geweest in de vergadering van de Adviescommissie EBI op 16 oktober 2008. Dat geschiedde aan de hand van het voorstel van de directeur en met inachtneming van het feit dat klager
inmiddels onherroepelijk is veroordeeld tot een gevangenisstraf. Inhoudelijk wordt verwezen naar het verslag van horen van 7 november 2008.
Klager moet worden gekwalificeerd als extreem vlucht- en vuurwapengevaarlijk en hij is in staat (gebleken) organisatorische invulling te geven aan ontvluchtingsvoornemens met hulp van buitenaf. Hij schroomt niet gebruik te maken van grof geweld.
Hiervoor wordt verwezen naar de brieven van 12 november 2007 en 18 april 2008.
In geval van ontvluchting zou wederom sprake zijn van een onaanvaardbaar maatschappelijk risico, van maatschappelijke onrust en van een ernstig geschokte rechtsorde. Dit mede omdat niet uitgesloten kan worden dat klager zich wederom schuldig zou maken
aan ernstige delictplegingen. Bovendien zal klager na zijn gevangenisstraf worden overgeleverd aan België. Mede gelet op het vorenstaande en het advies van de Adviescommissie is besloten klagers verblijf in de EBI te verlengen.

4. De beoordeling
4.1. De EBI is aangewezen als h.v.b. en gevangenis voor mannen met een regime van beperkte gemeenschap, een individueel regime en een extra beveiligingsniveau.

4.2. Op grond van artikel 6 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden, kunnen in de extra beveiligde inrichting gedetineerden worden geplaatst die:
a. een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten, of
b. bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is.

4.3. Artikel 26 van voornoemde Regeling noemt de voorwaarden die in acht worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in een EBI en de beslissing tot verlenging van het verblijf in een EBI elke zes maanden daarna.

4.4. Uit de stukken komt naar voren dat klager in staat is gebleken in België meerdere malen te ontvluchten, namelijk op 2 oktober 2000 tijdens een voorgeleiding voor het gerechtshof, op 12 februari 2001 na een bezoek in detentie van klagers broer,
op 8 augustus 2004 vanuit de gevangenis via een touw en op 28 oktober 2007 met behulp van een helikopter en gijzeling van personeel. Daarbij heeft klager het gebruik van geweld niet geschuwd. Ook komt naar voren dat klager in staat is om een
ontvluchting te organiseren met hulp van derden van buiten de inrichting. Gelet hierop is de beroepscommissie van oordeel dat in redelijkheid kan worden geconcludeerd dat ten aanzien van klager nog steeds sprake is van een extreem vluchtrisico en een
onaanvaardbaar maatschappelijk risico in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten. Het terzake door en namens klager gevoerde verweer doet hier niet aan af. Nu overigens niet is gebleken van contra-indicaties voor voortduring van klagers
verblijf in de EBI, komt de beroepscommissie tot het oordeel dat de beslissing klagers verblijf in de EBI te verlengen niet in strijd met de wet is en, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk kan worden
aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4.5. Aan hetgeen klager heeft opgemerkt over het feit dat het EBI-regiem in strijd komt met de mensenrechten, moet worden voorbijgegaan nu klager die klacht te weinig specifiek heeft voorgelegd. Overigens kan klager omtrent beslissingen van de
directeur van de EBI beklag doen.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema, voorzitter, dr. J.P.S. Fiselier en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 16 februari 2009

secretaris voorzitter

Naar boven