Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 24/40387/TB, 3 februari 2025, beroep
Uitspraakdatum:03-02-2025

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          24/40387/TB                   

Betreft [klager]

Datum 3 februari 2025

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

 

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Naar aanleiding van een herbeoordeling, heeft de (toenmalige) Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) op 22 april 2024 beslist klager te plaatsen in de voorziening voor langdurige forensisch psychiatrische zorg (LFPZ‑voorziening) van de FPC Pompestichting te Nijmegen (hierna: de instelling) met een laag beveiligingsniveau, wat moet worden begrepen als een beslissing tot voortzetting van klagers verblijf in die voorziening.

Klagers raadsman, mr. A.R. Ytsma, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager (telefonisch), zijn raadsman en […] en […], namens verweerder, gehoord op de zitting van 18 oktober 2024 in de PI Vught. Mr. C.K. van Dijk, secretaris bij de RSJ, en W. Lock, stagiaire van mr. A.R. Ytsma, waren als toehoorders aanwezig.

Zoals afgesproken ter zitting heeft verweerder na de zitting nadere gegevens toegezonden, die met een reactietermijn zijn doorgezonden naar klager en zijn raadsman. De daarop ontvangen reactie is met een reactietermijn doorgezonden naar verweerder. Van verweerder is nog een stuk ontvangen dat ter kennisneming naar klager en zijn raadsman is toegezonden.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager blijft bij zijn standpunt zoals hij ook ten opzichte van de vorige hertoets heeft ingenomen. Helaas heeft er geen onafhankelijk c.q. extern (feiten)onderzoek plaatsgevonden en is het nog steeds niet duidelijk of het stoppen van het traject noodzakelijk was. De hertoets laat niet een beeld zien dat het niet opnieuw geprobeerd kan worden. Klager baalt er enorm van dat zijn traject naar Forence is gefrustreerd, voor een tweede keer. De behandeling van de zaak moet worden aangehouden om opnieuw, in breder verband te kijken naar de mogelijkheden voor uitstroom voor klager. Als klager kan uitstromen komt er een plek vrij in de LFPZ.

Ook op een andere grond moet het plaatsingsbesluit worden vernietigd. De Landelijke Adviescommissie Plaatsing langdurig forensisch psychiatrische zorg (LAP) is besmet en dus niet onafhankelijk. De heer O. maakte deel uit van de LAP-commissie op 15 maart 2024. Op afdeling Rijn 2 van de Pompestichting was de heer O. de behandelcoördinator van klager. De inschatting van verweerder dat een nieuw LAP-advies waarschijnlijk niet zal afwijken van het oude advies wordt weliswaar gedeeld door klager, maar om iedere schijn van vooringenomenheid te voorkomen moet er dan óók een nieuw gedragskundig onderzoek komen. Met nieuwe onderzoeksgegevens kan door een nieuwe LAP-commissie een nieuw en onafhankelijk advies worden uitgebracht.

Klager verzoekt het beroep gegrond te verklaren, de bestreden beslissing te vernietigen en opdracht te geven een nieuwe beslissing te nemen. Ook verzoekt klager om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.

 

Standpunt van verweerder

De beslissing van 22 april 2024 tot voortgezette plaatsing in een LFPZ-voorziening is op goede gronden genomen. Zowel de instelling, de LAP als de PJ-rapporteurs adviseren tot voortgezette plaatsing in een LFPZ-voorziening. Uit de hertoets van de instelling van 7 september 2023 volgt dat de problematiek bij klager nog immer aanwezig is en dat langdurige behandeling onvoldoende effect heeft gesorteerd. Al meerdere jaren is het recidiverisico onverminderd hoog, omdat klager niet in staat is rekening te houden met de wensen van de ander en impulsief en agressief reageert bij afwijzing. Zelfs met de huidige intensieve zorg en risicomanagement doen zich nog onregelmatigheden voor. Een voortgezette plaatsing in een LFPZ-voorziening wordt door de instelling als best passend geacht.

Uit het advies van de LAP van 15 maart 2024 volgt dat er geen reden is om te twijfelen aan het verslag van de behandelcoördinator over de redenen tot het afbreken van het uitstroomtraject. De LAP ziet geen redenen voor nader feitenonderzoek. Uit de stukken bij de beroepsprocedure van 9 mei 2023 (22/30178/TB) blijkt dat de instelling na bespreking in twee zorgconferenties in 2021 achter het uitstroomtraject stond, onder de voorwaarde dat de plaatsing in Forence onder verantwoordelijkheid van FPC De Oostvaarderskliniek zou plaatsvinden. De instelling heeft zich ingespannen om dit uitstroomtraject te verwezenlijken, maar door de ontwikkelingen voorafgaand aan de uitstroom is geconcludeerd dat het risicomanagement alleen binnen de LFPZ gewaarborgd kon worden.

Er zijn voldoende inspanningen geleverd om met klager te bezien of er nog mogelijkheden zijn stappen te zetten in de behandeling en klager te bewegen richting een nieuw uitstroomtraject. Hierbij zijn de instelling, de LAP en de PJ-rapporteurs het erover eens dat de voortgezette plaatsing in een LFPZ-voorziening als best passend wordt geacht. Dit volgt ook uit het LAP-advies van 15 maart 2024. Tijdens het gesprek met de LAP van 15 maart 2024 heeft klager dreigementen geuit. Tijdens het hoorgesprek in het kader van de beslissing tot voortzetting van de plaatsing op een LFPZ-voorziening op 9 april 2024, heeft klager geen bezwaar gemaakt tegen deze voortgezette plaatsing.

Er hebben reeds meerdere zorgconferenties plaatsgevonden en de noodzaak om op dit moment een zorgconferentie te organiseren wordt niet gezien. Uit het LAP-advies blijkt ook dat de LAP geen redenen ziet voor een nieuwe zorgconferentie.

Uit nader onderzoek blijkt dat de heer O. korte tijd als hoofd behandeling bij de behandeling van klager betrokken is geweest, toen hij in de periode 2006-2007 gedurende een jaar op de afdeling voor persoonlijkheidsstoornissen in FPC De Pompestichting heeft gewerkt. De bruikbaarheid van het LAP-advies is hiermee niet aangetast. Na een dergelijk lang tijdsverloop is er geen sprake meer van een recente behandelrelatie en daarnaast bestaat de LAP-commissie uit meerdere leden die nimmer een behandelrelatie met klager hebben gehad. Desondanks is een nieuw LAP-advies aangevraagd, maar de LAP heeft deze aanvraag afgewezen vanwege de zeer geruime tijd die is verstreken tussen het laatste behandelcontact en de LAP-vergadering.

 

3. De beoordeling

Klagers situatie

Aan klager is bij onherroepelijk geworden uitspraak de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege opgelegd. Klagers tbs is op 30 maart 2001 aangevangen. Klager verblijft sinds 8 oktober 2010 in de LFPZ-voorziening van de instelling.

 

Het beoordelingskader

In paragraaf 4 van het Beleidskader langdurige forensisch psychiatrische zorg, in werking getreden op 1 januari 2019, is bepaald dat door middel van een periodieke toets door de LAP wordt beoordeeld of voortzetting van de plaatsing in een LFPZ-voorziening nog noodzakelijk is. Bij deze toets is het van belang de behandelingsvatbaarheid van de ter beschikking gestelde en het recidiverisico te onderzoeken.

 

De toetsing van de bestreden beslissing

Het hoofd van de instelling heeft op 7 september 2023 aangegeven geen mogelijkheden voor behandeling te zien en geadviseerd om klagers verblijf in de LFPZ-voorziening te continueren.

Op 21 december 2023 en 5 januari 2024 zijn Pro Justitia-rapportages uitgebracht. Uit het psychologisch onderzoek blijkt dat geen behandelmogelijkheden worden gezien. De inschatting is dat klager aangewezen zal blijven op intensieve begeleiding en ondersteuning en structuur. Mede door zijn psychische probleem kan klager een op behandeling en dus op verandering gerichte benadering niet aan. Hij heeft het beveiligingsniveau nodig zoals in de instelling nu geboden worden. Klager heeft geweigerd mee te werken aan het psychologisch onderzoek.

Vervolgens heeft de LAP op 15 maart 2024 geadviseerd de LFPZ-indicatie van klager voort te zetten.

Uit alle rapportages komt naar voren dat er geen behandelmogelijkheid wordt gezien en de delictgevaarlijkheid van klager onveranderd hoog is. De beroepscommissie ziet dan ook geen aanleiding om nader onderzoek te laten doen, zoals verzocht door klagers raadsman.

De omstandigheid dat een lid van de LAP in de periode 2006-2007 gedurende een jaar op de afdeling in de Pompestichting heeft gewerkt waar klager destijds verbleef, kan niet tot een ander oordeel leiden. Nu sindsdien zeer geruime tijd is verstreken, is de beroepscommissie van oordeel dat bedoeld commissielid geacht moet worden, samen met de andere commissieleden, de LFPZ-indicatie van klager objectief te kunnen beoordelen. De beroepscommissie heeft geen reden te twijfelen aan de professionaliteit en onafhankelijkheid van commissieleden van de LAP.

Alles overwegende is de beroepscommissie van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat een voortgezet verblijf van klager in een LFPZ-voorziening in de rede ligt. Er wordt op dit moment geen mogelijkheid gezien voor een uitstroomtraject van klager naar een andere instelling, waar het noodzakelijke niveau van zorg en beveiliging geboden kan worden. Een voortgezette plaatsing in een LFPZ-voorziening wordt thans als best passend gezien. Hervatting van een op verandering gerichte behandeling is op dit moment niet zinvol. Voor een nader feitenonderzoek of een nieuwe zorgconferentie zijn geen redenen gezien. De beroepscommissie is van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen afgaan op de over klager uitgebrachte adviezen.

 

Conclusie

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 3 februari 2025 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. M.J.A.G. van Baal, voorzitter, mr. A.B. Baumgarten en dr. T. Jambroes, leden, bijgestaan door mr. S. Prinsen, secretaris.

 

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven