Nummer 25/45965/GV
Betreft [klager]
Datum 3 februari 2025
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van
[klager] (hierna: klager)
1. De procedure
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 15 januari 2025 aan klager strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) verleend.
Het namens klager ingediende verzoek tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de genoemde beslissing heeft de voorzitter van de beroepscommissie toegewezen (RSJ 23 januari 2025, 25/45961/SGV).
Klagers raadsvrouw, mr. N. den Ouden, heeft namens klager (ook) beroep ingesteld tegen de genoemde beslissing.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.
2. De beoordeling
Klager is sinds 19 april 2024 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van tien maanden met aftrek wegens – kort gezegd – medeplegen van diefstal met geweld. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 12 februari 2025.
Klager behoort tot de categorie strafrechtelijk veroordeelde vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in Nederland. Op grond van artikel 40a van de Regeling kan strafonderbreking voor onbepaalde tijd worden verleend. Indien een vrijheidsstraf van ten hoogste drie jaren is opgelegd, kan strafonderbreking worden verleend nadat ten minste de helft van de straf is ondergaan. Aan de strafonderbreking wordt de voorwaarde verbonden dat de vreemdeling niet naar Nederland terugkeert. Uit de toelichting op artikel 40a van de Regeling volgt dat redenen kunnen bestaan die zich tegen het verlenen van strafonderbreking kunnen verzetten. Daarbij moet bijvoorbeeld worden gedacht aan de belangen van slachtoffers en de mate waarin de rechtsorde door het door de vreemdeling gepleegde delict was geschokt (Stcrt. 2012, 7141).
In de bestreden beslissing staat dat uit de uitgebrachte adviezen geen contra-indicaties blijken voor het verlenen van strafonderbreking. Uit het dossier komt evenwel naar voren dat klager op 16 januari 2025 de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) heeft verzocht om uitstel van uitzetting op medische gronden, zoals bedoeld in artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000, omdat hij onder behandeling van een cardioloog staat en het stoppen van die behandeling zou kunnen leiden tot een levensbedreigende situatie. De IND heeft in antwoord daarop laten weten dat uiterlijk op 13 maart 2025 op klagers verzoek wordt beslist. Verdere informatie over het verloop van die procedure, de huidige stand van zaken daarvan en de (eventuele) gevolgen van een beslissing van de IND alsook de (juridische) gevolgen daarvan voor de toegekende strafonderbreking ontbreekt in de nu voorhanden stukken. Verweerder heeft in beroep nagelaten om hier inhoudelijk op te reageren en zich beperkt tot het standpunt dat klagers verzoek van 16 januari 2025 de vertrekplicht niet opschort en geen rechtmatig verblijf in Nederland oplevert.
Gelet op het voorgaande is de bestreden beslissing onvoldoende gemotiveerd. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren en de bestreden beslissing vernietigen. Zij zal verweerder opdragen terstond een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De beroepscommissie ziet geen aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.
3. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt verweerder op terstond een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.
Deze uitspraak is op 3 februari 2025 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, voorzitter, mr. A.B. Baumgarten en mr. dr. A. Pahladsingh, leden, bijgestaan door mr. M. Olde Keizer, secretaris.
secretaris voorzitter