Nummer 24/41546/GB
Betreft [klager]
Datum 10 februari 2025
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van
[klager] (hierna: klager)
1. De procedure
De (toenmalig) Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 24 juni 2024 beslist klager in de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) van de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught te plaatsen.
Klagers raadsman, mr. A. Wijburg, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de selectiefunctionaris, namens verweerder, gehoord op de (digitale) zitting van 13 december 2024. Ter zitting is afgesproken dat verweerder een week de tijd zou krijgen om te overleggen met het Openbaar Ministerie (OM) en te reageren op de pleitnotities van klagers raadsman, waarin onder meer geciteerd wordt uit een requisitoir van de officier van justitie van 9 december 2024 in de strafzaak tegen klager, een stuk dat tot dat moment geen onderdeel van het dossier uitmaakte. Klager en zijn raadsman zouden dan ook een week gelegenheid krijgen om daarop te reageren. Ook zou klager binnen een week na de zitting de stukken over zijn voorwaardelijke invrijheidstelling in de Dominicaanse Republiek overleggen.
De beroepscommissie heeft op 16 december 2024 de pleitnotities van klagers raadsman toegestuurd aan verweerder. De reactie van verweerder is op 20 december 2024 ontvangen. Die reactie is gedeeld met klager en zijn raadsman. Klagers raadsman heeft op 26 december 2024 gereageerd en die reactie is toegestuurd aan verweerder.
De beroepscommissie heeft op 20 december 2024 een stuk over de voorwaardelijke invrijheidstelling in de Dominicaanse Republiek ontvangen van klagers raadsman. De beroepscommissie heeft het stuk laten vertalen. Het originele stuk, de vertaling en de begeleidende e-mail van de raadsman zijn op 30 december 2024 toegestuurd aan verweerder. Verweerder heeft daarop gereageerd en die reactie is toegestuurd aan klager en zijn raadsman. De vertaling van het stuk is ook toegestuurd aan klager en zijn raadsman.
De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Informatie niet actueel, betrouwbaar en concreet
De informatie die door verweerder naar voren wordt gebracht is onvoldoende om plaatsing in de EBI te rechtvaardigen, want deze is niet actueel, betrouwbaar of concreet. De beslissing is gebaseerd op vermoedens, niet op feiten.
Er worden strafrechtelijke vermoedens richting klager geuit, die zien op feiten waarvoor hij niet wordt vervolgd. Klager is nooit aangehouden als verdachte in het onderzoek […] of daaraan gelieerde onderzoeken, waarin een geweldsverdenking of deelname aan een criminele organisatie een rol speelt. De aard van de zaak waarvoor klager in voorlopige hechtenis zit, een drugszaak, rechtvaardigt geen plaatsing in de EBI. Verdachten van drugsfeiten verblijven in reguliere regimes. In uitzonderlijke gevallen wordt uitgeweken naar een Afdeling Intensief Toezicht (AIT).
Klager ontkent dat hij geld zou hebben geboden aan [naam 1] voor de bevrijding van [naam 2]. Daarvoor is hij nooit aangehouden of vervolgd. De informatie uit PGP-communicatie van februari 2020 is onbetrouwbaar en kan niet dienen ter onderbouwing van klagers plaatsing in de EBI. De informatie is ook niet actueel. Het OM heeft tijdens de zitting van 11 september 2024 aangegeven dat het via Ennetcom- en SKY ECC-berichten tot vier zaaksdossiers is gekomen, die alle vier zien op de handel in cocaïne. Aan klager wordt verder van alles toegeschreven, maar dat reikt niet verder dan vermoedens. Als het aannemelijk is dat klager een gewelddadig plan had voor de bevrijding van [naam 2], rijst de vraag waarom hij daar niet voor wordt vervolgd. Zonder verdenking of veroordeling kan er geen onaanvaardbaar maatschappelijk risico zijn.
Klager betwist dat hij over vijf miljoen euro aan wederrechtelijk verkregen vermogen beschikt. Naar zijn financiële positie wordt nader onderzoek gedaan binnen het onderzoek waarin hij op dit moment wordt vervolgd.
Ten aanzien van de b-grond
De stelling van verweerder dat niet kan worden uitgesloten dat het criminele netwerk van klager belang heeft bij zijn bevrijding, wordt niet ondersteund door feiten of omstandigheden. Uit de selectiebeslissing volgt juist dat er geen concrete informatie is over vluchtgevaar.
Gelet op de berichtgeving rondom klagers aanhouding en overlevering kan niet worden gesteld dat zijn zaak zeer mediagevoelig is. Er is juist weinig aandacht geweest in de media. Informatie uit zeer negatieve en schadelijke stukken die in de media zijn verschenen, wordt gebruikt ter onderbouwing van de stelling dat klager een persoon is ‘voor wie de EBI bestaat’. Tijdens de zitting van 11 september 2024 heeft het OM nuanceringen geplaatst bij de berichtgeving over klager in de media. Klager verwijst daartoe naar het proces-verbaal van die zitting. Het OM hoeft niet te reageren op stemmingmakerij die niets met de inhoud van het onderzoek te maken heeft, maar heeft er in dit geval voor gekozen dat wel te doen.
Verweerder schetst een onjuist beeld van klager. Met het OM zijn procesafspraken gemaakt die voorliggen bij de rechtbank Rotterdam. Tijdens de inhoudelijke behandeling op 9 december 2024 gaf het OM onder meer aan dat klager wordt gezien als één van de sleutelfiguren in de afdeling cocaïne van de machtsstructuur van [naam 2], maar dat betekent niet dat hij vervolgd wordt voor deelname aan de criminele organisatie van [naam 2] of voor cocaïnetransporten samen met [naam 2]. Ook ziet het OM niet dat klager betrokken is bij het voorbereiden en uitvoeren van liquidaties in relatie tot [naam 2]. Klager wekt bij de zaaksofficieren de indruk dat hij oprecht van plan is om definitief afscheid te nemen van de internationale cocaïnehandel.
Een sleutelfiguur is niet hetzelfde als een kopstuk. Klager wordt verdacht van de handel in cocaïne, kennelijk binnen de machtsstructuren van [naam 2], maar hij is geen leider van een criminele organisatie en heeft geen transporten met [naam 2] georganiseerd.
Klager geeft aan dat hij in dezelfde buurt is opgegroeid als [naam 2] en dat zij door de jaren heen contact hebben gehouden. Hun vriendschap is niet gebaseerd op ‘gekke dingen doen’, maar terug te voeren op hun jeugd. Klager zit niet samen met [naam 2] in de criminele wereld.
Iedere ontvluchting vormt een onaanvaardbaar maatschappelijk risico. Bij ontvluchting van klager zou de maatschappelijke schok echter niet zodanig zijn, dat dit plaatsing op de b-grond rechtvaardigt.
Ten aanzien van de d-grond
Klager wordt niet vervolgd voor de feiten genoemd in artikel 6, tweede lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling). Verweerder motiveert de d-grond aan de hand van het vermoeden dat klager wel een prominente rol speelt in de criminele organisatie. Verweerder gaat ten onrechte uit van een rechtsvermoeden. Er ontbreekt actuele, betrouwbare en concrete informatie waaruit kan volgen dat van klager een algemene gevaarzetting uitgaat. Er wordt verwezen naar feiten waarvoor hij nooit is vervolgd.
Disproportioneel en onevenredig
De plaatsing in de EBI is disproportioneel. Een minder ingrijpend alternatief is mogelijk en is onvoldoende onderzocht. Het is onjuist dat op een AIT klagers contacten met de buitenwereld niet volledig kunnen worden gemonitord. Als op een AIT toezichtsmaatregelen worden opgelegd, kunnen ook in dat regime de gestelde risico’s voldoende worden ondervangen.
Verweerder stelt ook dat de enkele omstandigheid dat een gedetineerde als (crimineel) contact van [naam 2] kan worden aangemerkt, onvoldoende is voor het aannemen van een onaanvaardbaar maatschappelijk risico. Volgens verweerder is klager een kopstuk van de criminele organisatie en was er een hechte vertrouwensband met [naam 2] en zijn zoon. Maar uit rapporten van het Gedetineerden Recherche Informatiepunt (GRIP) blijkt dat er nogal een lange lijst is van personen die in die categorie kunnen worden geschaard (die wel deelnamen aan de criminele organisatie van [naam 2]). Klager vraagt zich af waarom die personen dan niet in de EBI verblijven.
Persoonlijke omstandigheden
De beslissing maakt een onevenredige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van klager en zijn naasten. Het verblijf in de EBI valt klager erg zwaar. Hij verblijft 23 uur per dag achter de deur. Door de plaatsing op de d-grond worden klager en zijn naasten nog meer beperkt in hun contact. De kinderen en moeder van klager wonen in Nederland. Klager neemt verantwoordelijkheid voor zijn daden en wil zijn straf uitzitten op een humane manier.
Klager is op 15 april 2023 aangehouden in de zaak waarvoor hij nu in voorlopige hechtenis verblijft. Vóór de aanhouding stond hij onder toezicht in het kader van zijn voorwaardelijke invrijheidsstelling in de Dominicaanse Republiek. Daar waren ook procesafspraken gemaakt. Klager moest in het kader van een zaak in de Dominicaanse Republiek een taakstraf uitvoeren en zich aan een meldplicht houden. Hij heeft een stuk overgelegd waaruit volgens hem volgt dat hij dat heeft gedaan. Klager is nooit op de vlucht geweest. Toen hij hoorde dat hij in Nederland gezocht werd, heeft klager zichzelf gemeld.
Klager verzoekt om het beroep mondeling te mogen toelichten en om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.
Standpunt van verweerder
Feiten en omstandigheden
Klager is op 15 april 2023 op de Dominicaanse Republiek aangehouden in verband met het onderzoek […]. Hij wordt verdacht van betrokkenheid bij grootschalige internationale drugshandel en witwassen. Volgens het GRIP-rapport van 28 mei 2024 maakt klager onderdeel uit van het criminele samenwerkingsverband (CSV) van [naam 2]. In het […]-onderzoek is vastgesteld dat klager en [naam 2] rechtstreeks contact met elkaar hebben gehad en criminele zaken met elkaar bespraken. Uit deze ontsleutelde SKY ECC-berichten is duidelijk geworden dat klager tijdens zijn jarenlange verblijf op de Dominicaanse Republiek werkzaam was voor het CSV van [naam 2]. Ook is gebleken dat klager de aangewezen persoon was om [naam 3], de zoon van [naam 2], op te leiden om het CSV van zijn vader voort te zetten. Klager heeft de opdracht aanvaard en zou goed zorgen voor [naam 3]. Klager is opgegroeid met [naam 2]. Enkele andere personen die ook tot hun jeugdgroep behoorden, bekleden net als klager hoge posities binnen het CSV. Klager heeft gezworen er voor andere leden te zijn. Er is een onvoorwaardelijk en groot onderling vertrouwen tussen [naam 2] en klager en dat maakt dat klager zich onderscheidt van andere gedetineerden en dat hij een buitengewoon risico vormt. Met klagers uitspraken heeft hij laten zien dat de connectie met [naam 2] verder gaat dan de dood en zij een verbintenis voor het leven hebben.
Uit de ontsleutelde berichten tussen klager en zijn criminele contacten tussen 7 september 2015 en 2 november 2015 (toen hij gedetineerd was in de Dominicaanse Republiek) wordt duidelijk dat hij zich tijdens detentie bezig heeft gehouden met (de voorbereiding van) grootschalige internationale cocaïnehandel vanuit Zuid-Amerika. Daarnaast blijkt uit het berichtenverkeer dat een aantal zaken binnen de gevangenis voor hem geregeld werden, dat hij gesteund werd door leden van de Joegoslavische maffia, dat hij heeft aangekondigd de personen te vermoorden die betrokken zijn geweest bij zijn aanhouding, en dat hij rechters zou proberen om te kopen.
Uit het rapport komt naar voren dat klager vermoedelijk betrokken is geweest bij cocaïnetransporten en dat hij in totaal vijf miljoen euro zou hebben ontvangen als betaling van de geleverde verdovende middelen. Klager leidde een zeer luxueus leven op de Dominicaanse Republiek. Uit ontsleutelde berichten uit 2020 volgt dat klager [naam 1] vijftig miljoen euro zou hebben geboden om [naam 2] uit de EBI te bevrijden.
In het GRIP-rapport van 20 september 2024 (gerectificeerd in het rapport van 3 oktober 2024) zijn ontsleutelde berichten tussen klager en het CSV van [naam 2] uitgewerkt. Daaruit volgt dat klager deelneemt aan en nauw samenwerkt met het CSV, dat zich bezighoudt met de internationale handel in verdovende middelen.
Klager heeft chatgroepen aangemaakt voor het transport van verdovende middelen van Zuid‑Amerika naar Europa. Hij heeft ook contact met [naam 2] en [naam 3].
Ten aanzien van de b-grond
Klagers aanhouding, als ook de strafzaken rondom het crimineel netwerk van [naam 2], zijn zeer mediagevoelig. Het strafrechtelijk onderzoek naar en de opsporing, aanhouding en uitlevering van klager aan Nederland, heeft veel landelijke media-aandacht opgeleverd. Verweerder verwijst naar verschillende nieuwsberichten. Op basis van deze nieuwsberichten kan worden geconcludeerd dat er maatschappelijke onrust zal ontstaan in het (hypothetische) geval dat klager zou ontvluchten.
De mediaberichtgeving heeft echter op geen enkele manier aanleiding gevormd om tot de plaatsing van klager in de EBI over te gaan; die plaatsing is gebaseerd op de GRIP-rapporten. De feitelijke informatie in deze rapporten is afkomstig van het OM en is actueel, betrouwbaar en concreet. De verwijzing naar media-artikelen heeft enkel tot doel gehad aan te tonen dat de stelling van klagers raadsman, dat er nauwelijks mediabelangstelling is voor klager, onjuist is. De negatieve mediaberichtgeving kan bijdragen aan het bestaan van een onaanvaardbaar maatschappelijk risico, ook als kennelijk niet elk detail dat in de berichten genoemd is, klopt.
Voor zover klagers raadsman stelt dat klager op dit moment niet wordt vervolgd voor betrokkenheid bij geweldsdelicten, en – wat daar ook van zij – niet in verband kan worden gebracht met het […]-onderzoek en de daaraan gelieerde onderzoeken, geldt dat er een algemeen gevaar voor de openbare orde en de veiligheid van personen zal ontstaan, in het (hypothetische) geval dat klager zou ontvluchten. Dit algemene gevaar is af te leiden uit het GRIP-rapport waarin staat dat klager behoort tot het CSV van [naam 2] dat door de rechtbank is getypeerd als “professionele, nietsontziende moordorganisatie”.
In het geval van klager leiden de omstandigheden waaronder en de context waarin de strafbare feiten waarvan hij op dit moment wordt verdacht, zijn gepleegd – namelijk binnen het CSV van [naam 2], waarbij klager blijkens ontsleuteld berichtenverkeer als kopstuk van de organisatie heeft gefungeerd – tot plaatsing in de EBI. Daar komt bij dat sprake is (geweest) van een hechte (vertrouwens)band met [naam 2] en zijn zoon [naam 3]. Deze omstandigheden kunnen de conclusie dragen dat klager een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormt. Voor de toepassing van de b- en de d-grond is niet vereist dat sprake is van (recidive)gevaar voor ernstige geweldsdelicten. Een gedetineerde kan immers ook op grond van andere bijkomende omstandigheden een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen.
De criminele organisatie waartoe klager behoort is extreem gewelddadig. De organisatie wordt in het […]-proces verantwoordelijk gehouden voor meerdere moorden. Klager had binnen de organisatie een belangrijke rol in het regelen van internationale drugstransporten. Bovendien zou klager de rol van [naam 2] hebben overgenomen toen hij gedetineerd raakte en was de aangewezen persoon om [naam 3] op te leiden.
Als een persoon binnen een CSV zo dicht bij iemand staat die door de rechtbank is omschreven als een “wraakzuchtig en bloeddorstig persoon”, die “beschikte over leven en dood van iedereen die hem in zijn beleving hinderde”, en die veroordeeld is tot een levenslange gevangenisstraf vanwege het leidinggeven aan een “professionele, nietsontziende moordorganisatie”, dan levert hij, in het hypothetische geval van een ontsnapping, een algemeen gevaar op voor de openbare orde of de veiligheid van personen. Dit geldt temeer nu klager, blijkens ontsleuteld berichtenverkeer, in verband kan worden gebracht met het voorbereiden van een ontsnapping van [naam 2] uit de EBI. Verweerder wijst er in dat verband op dat het voornemen bestond om deze ontsnapping gepaard te laten gaan met ernstig geweld, ook jegens een aantal specifiek vooraf aangewezen personen.
Verder is van belang dat kopstukken die het CSV van [naam 2] na zijn aanhouding hebben voortgezet – onder wie klager zelf en [naam 3] – inmiddels zijn aangehouden en in detentie verblijven. Met uitzondering van [naam 4] wordt een groot deel van de leiding van het CSV van [naam 2] inmiddels niet meer in staat geacht om het CSV operationeel te houden. Dit onderstreept het actuele belang voor het CSV om klager op vrije voeten te krijgen en te houden zodat toekomstige opdrachten bij hem kunnen worden uitgezet en door hem (al dan niet door tussenkomst van een derde) kunnen worden uitgevoerd. Gezien klagers prominente positie binnen de organisatie, kan niet worden uitgesloten dat zijn criminele netwerk belang heeft bij zijn bevrijding van buitenaf. Daar komt bij dat klager en het CSV over voldoende geld en middelen beschikken om gewelddadige opdrachten uit te (laten) voeren. Nu het algemeen bekend is dat de internationale drugshandel gepaard gaat met gewelddadige onderlinge conflicten en afrekeningen, is ook sprake van een voorstelbare dreiging van buitenaf jegens klager in de vorm van wraakacties of pogingen van vijanden om klager uit te schakelen.
Voor het aannemen van een maatschappelijk risico is het niet noodzakelijk dat klager vervolgd wordt. Dat kan ook op basis van bijkomende omstandigheden uit de GRIP‑rapporten. Een van de zaaksofficieren heeft na de zitting van de beroepscommissie van 13 december 2024 desgevraagd uiteengezet waarom klager, hoewel hij als één van de sleutelfiguren in de criminele machtsstructuur van [naam 2] wordt gezien, toch alleen voor vijf cocaïnetransporten wordt vervolgd: dit past binnen de vervolgingsstrategie rondom de machtsstructuur van [naam 2] Door deze aanpak was het mogelijk om op een snelle wijze de sleutelfiguren te vervolgen. Hoewel klager niet wordt vervolgd voor deelname aan een criminele organisatie, heeft de zaaksofficier benadrukt dat hij wel degelijk als sleutelfiguur kan worden aangemerkt. Op het meermalen invoeren van cocaïne staat een maximale gevangenisstraf van zestien jaar en op deelname aan een criminele organisatie een maximale gevangenisstraf van acht jaar. Als het OM dit laatste misdrijf aan de tenlastelegging had toegevoegd, had dat substantieel extra onderzoek en inspanningen, maar niet (veel) meer straf opgeleverd, aldus de zaaksofficier.
Klager heeft niet ontkend dat hij via heimelijke berichtendiensten rechtstreeks en intensief contact heeft gehad met [naam 2] en [naam 3]. Ook dit maakt dat de omstandigheid dat het OM heeft besloten klager niet ook te vervolgen voor deelname aan de criminele organisatie van [naam 2], van ondergeschikt belang is.
Dat klager afstand zou nemen van drugscriminaliteit betekent niet dat hij afstand neemt van de organisatie van [naam 2]. Het voornemen van klager om een punt te zetten achter zijn leven in de cocaïnehandel is op geen enkele wijze hard te maken. Volgens de zaaksofficier heeft de rechtbank klager hier zeer kritisch op bevraagd. Klager dient niet alleen gemotiveerd te zijn voor een delictvrij bestaan, maar moet dit ook laten zien in toekomstig gedrag. Dat klager deels bekennende verklaringen heeft afgelegd kan, gelet op zijn eerdere recidive vlak na veroordeling, niet doorslaggevend zijn.
Gelet op het voorgaande vormt klager bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is.
Ten aanzien van de d-grond
Klager vormt een onaanvaardbaar maatschappelijk risico in termen van algemeen gevaar voor de openbare orde en veiligheid van personen vanwege de aard van de verdenking en de omstandigheden waaronder de misdrijven waarvan hij thans wordt verdacht zouden zijn gepleegd. Er moet met name een zwaar gewicht worden toegekend aan ‘de persoonlijkheid’ van klager. Los van de strafbare feiten waarvoor klager momenteel in voorlopige hechtenis verblijft, is het juist zijn rol als kopstuk van het CSV van [naam 2] en zijn rol als (een van de) belangrijkste vertrouwensperso(o)n(en), voorafgaand aan de aanhouding van klager, die hem maakt tot een persoon van wie een onaanvaardbaar maatschappelijk risico uitgaat. De omstandigheid dat klager momenteel alleen wordt vervolgd voor drugsfeiten en witwassen maakt dat niet anders.
Alternatieven en persoonlijke omstandigheden
De genoemde maatschappelijke risico's die van klager uitgaan, kunnen op dit moment onvoldoende worden beperkt in een ander regime, zoals bijvoorbeeld een AIT of een afdeling voor Beheersproblematische Gedetineerden, dan wel door oplegging van maatregelen voor Gedetineerden met een vlucht- en/of maatschappelijk risico (GVM) of andere toezichtsmaatregelen. Het verloop van gedetineerden is op genoemde afdelingen hoog. Het is in die regimes dan ook ondoenlijk om het toezicht op andere gedetineerden voortdurend in te richten op het risico dat klager vormt en zodoende steeds te garanderen dat klager uitsluitend verblijft bij gedetineerden die voor (on)bepaalde tijd onder volledig toezicht staan.
Enkel binnen de EBI is het mogelijk om zowel de contacten van klager met de buitenwereld, als die van en met zijn medegedetineerden volledig te monitoren. Het strenge regime van de EBI is op dit moment de enige manier om de maatschappij tegen klager te beschermen. De inmenging in klagers privé- en familieleven is proportioneel, nu deze tijdelijk is en niet verder gaat dan noodzakelijk. Mogelijkheden van bezoek en correspondentie bestaan in de EBI.
Door de opmerking van klager tegen [naam 3] dat zij er voor [naam 2] het beste van moeten maken en door moeten gaan met de strijd, kan verweerder niet uitsluiten dat klager er in een minder streng regime alles aan zal doen om (eventueel via tussenpersonen) contact met de buitenwereld te onderhouden, om zodoende de criminele organisatie operationeel te houden. Dit vermoeden wordt verstrekt doordat [naam 3] momenteel in de EBI verblijft. De top van de organisatie wil er alles aan doen om direct of indirect contact te houden met de achterban. De eerdere poging tot bevrijding van [naam 2] uit de EBI, waar klager mogelijk bij betrokken is geweest, laat zien dat de organisatie er een groot belang bij heeft dat het netwerk onder goed en ervaren leiderschap operationeel wordt gehouden.
Overigens valt niet in te zien in welk opzicht het stuk uit de Dominicaanse Republiek tot de conclusie zou moeten leiden dat niet is voldaan aan de b- grond en de d-grond. Er is ook geen bewijs dat klager zich aan de meldplicht en taakstraf heeft gehouden.
3. De beoordeling
De regelgeving
De EBI is aangewezen als huis van bewaring en gevangenis voor mannen met een regime van beperkte gemeenschap, een individueel regime en een extra beveiligingsniveau.
Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Regeling, kunnen in de EBI gedetineerden worden geplaatst die:
- een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten;
- bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is;
- een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van een vermoeden van algemeen gevaar voor de openbare orde of de veiligheid van personen, wegens levensbedreigend of anderszins zeer ernstig voortgezet crimineel handelen vanuit detentie; of
- een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van algemeen gevaar voor de openbare orde en veiligheid van personen vanwege de aard van de verdenking, de aard van het misdrijf of de misdrijven waarvoor de gedetineerde is veroordeeld, de omstandigheden waaronder dat misdrijf of die misdrijven zouden zijn gepleegd of zijn gepleegd of de persoonlijkheid van de gedetineerde.
Op grond van het tweede lid van dit artikel wordt een algemeen gevaar, zoals bedoeld in het eerste lid, onder d, in ieder geval aangenomen indien de gedetineerde wordt verdacht van of is veroordeeld wegens deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van twaalf jaar of meer is gesteld terwijl de gedetineerde volgens de verdenking of veroordeling van die organisatie als oprichter, leider of bestuurder, als bedoeld in artikel 140, derde en vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, moet worden aangemerkt.
In artikel 26 van de Regeling worden de voorwaarden genoemd die in acht moeten worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in de EBI en bij de beslissing tot verlenging van het verblijf in de EBI elke twaalf maanden daarna.
In artikel 1, aanhef en onder c, van de Regeling staat dat onder ‘maatschappelijk risico’ wordt verstaan: het risico dat de gedetineerde vormt voor de maatschappij, in termen van maatschappelijke onrust, algemeen gevaar voor de openbare orde of de veiligheid van personen en de orde en de veiligheid binnen de inrichting.
Klagers situatie
Klager is sinds 30 mei 2024 in Nederland gedetineerd. Hij verblijft, na een verblijf in de afzonderingsruimte van unit 5 in de PI Vught, sinds 24 juni 2024 in de EBI.
De bestreden beslissing
Verweerder heeft klager in de EBI geplaatst, op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b en onder d, van de Regeling (hierna: de b-grond en de d-grond).
De overwegingen van de beroepscommissie
De beroepscommissie is van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat klager voldoet aan de b-grond en de d-grond.
De beroepscommissie zal dit oordeel hieronder onderbouwen. Daartoe zullen de b-grond en de d-grond achtereenvolgens worden besproken.
Ten aanzien van de b-grond
De beroepscommissie stelt voorop dat bij de b-grond het vluchtgevaar niet centraal staat. Het criterium is of de gedetineerde, bij een ontvluchting, een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormt.
Voorts overweegt zij dat niet de (eventueel onjuiste) beeldvorming in de media ten grondslag is gelegd aan de beslissing. De beslissing is gebaseerd op de informatie uit de GRIP‑rapporten. De verwijzing van verweerder naar nieuwsberichten diende ter weerlegging van klagers stelling dat er weinig media-aandacht is geweest voor zijn zaak.
De informatie in de drie GRIP-rapporten (van 28 mei 2024, 20 september 2024 en 3 oktober 2024) is naar het oordeel van de beroepscommissie actueel, betrouwbaar en concreet. Uit de GRIP-rapporten volgt dat klager deel uitmaakt van en nauw samenwerkt met het CSV van [naam 2]. Deze organisatie houdt zich bezig met de internationale handel in verdovende middelen en wordt verantwoordelijk gehouden voor meerdere moorden. Klager is met [naam 2] opgegroeid en zij behoorden tot dezelfde jeugdgroep. Uit ontsleutelde berichten blijkt dat klager en [naam 2] contact met elkaar hadden en dat klager tijdens zijn verblijf op de Dominicaanse Republiek werkzaam was voor het CSV. Uit ontsleutelde berichten komt verder naar voren dat klager de aangewezen persoon was om de zoon van [naam 2] op te leiden om het CSV voort te zetten. Ook zijn er berichten die erop wijzen dat klager de rol van [naam 2] heeft overgenomen toen [naam 2] gedetineerd raakte en dat hij betrokken was bij plannen voor de uitbraak van [naam 2] uit de EBI.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting komt daarnaast naar voren dat klager wordt vervolgd voor vijf cocaïnetransporten. Hij wordt niet vervolgd voor deelname aan een criminele organisatie, voor cocaïnetransporten samen met [naam 2] of voor het voorbereiden en uitvoeren van liquidaties in relatie tot [naam 2]. Desondanks is de beroepscommissie van oordeel dat het op grond van de GRIP-rapporten voldoende aannemelijk is dat klager betrokken is bij de criminele organisatie van [naam 2]. Daarbij overweegt de beroepscommissie dat de zaaksofficier van klagers strafzaak heeft uitgelegd waarom klager niet vervolgd wordt voor deelname aan een criminele organisatie: deze keuze maakt het mogelijk om op een snelle wijze de sleutelfiguren binnen de criminele machtsstructuur van [naam 2] te vervolgen. Een veroordeling voor deelname aan een criminele organisatie had wel substantieel extra onderzoek en inspanningen gekost, maar netto niet (veel) meer straf opgeleverd dan de straf voor het meermalen invoeren van cocaïne. Volgens de zaaksofficier, zo volgt ook uit het requisitoir, is klager wel degelijk een sleutelfiguur in de afdeling cocaïne van de machtsstructuur van [naam 2].
Gelet op het voorgaande, in het bijzonder klagers rol van sleutelfiguur in de machtsstructuur van [naam 2], de hechte vertrouwensband tussen klager en [naam 2] en het opleiden van [naam 3] als leider van het CSV, heeft verweerder in redelijkheid kunnen concluderen dat klager, bij een ontvluchting, een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormt.
Ten aanzien van de d-grond
Het gaat bij de toepassing van de d-grond om de algemene gevaarzetting en dreiging die van de rol van een gedetineerde in een crimineel netwerk uitgaat (Stcrt. 2022, 33928). Volgens deze bepaling kan de gevaarzetting worden opgemaakt uit:
- de aard van het misdrijf waarvan de gedetineerde is verdacht of waarvoor hij is veroordeeld;
- de omstandigheden waaronder dat misdrijf of die misdrijven (zouden) zijn gepleegd; of
- de persoonlijkheid van de gedetineerde.
De beroepscommissie stelt vast dat in klagers situatie geen sprake is van het rechtsvermoeden zoals omschreven in artikel 6, tweede lid, van de Regeling. Klager is namelijk niet verdacht of veroordeeld als leider, bestuurder of oprichter van een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van twaalf jaar of meer is gesteld. Dit is evenwel geen vereiste om de d-grond ten grondslag te kunnen leggen aan de plaatsing van een gedetineerde in de EBI. Wel dient in dat geval de gevaarzetting met andere feiten en omstandigheden te worden onderbouwd.
Uit de toelichting bij de invoering van de d-grond (Stcrt. 2022, 33928) volgt dat aan het rechtsvermoeden, dat van de leiders, bestuurders en oprichters van de criminele organisatie een gevaarzetting uitgaat, ten grondslag ligt de ervaringsregel dat wanneer iemand binnen een crimineel samenwerkingsverband een bepaalde positie heeft bereikt, het niet langer mogelijk is zich van dit netwerk te distantiëren. Zeker wanneer het gaat om de zogenoemde kopstukken, moet worden aangenomen dat het handelen ook tijdens detentie vooral zal zijn gericht op het laten voortbestaan van de organisatie en daarnaast op de handhaving van de eigen positie daarin. Daarom kan de positie van een gedetineerde in het criminele netwerk reden zijn hem in de EBI te plaatsen, zo blijkt uit de wetsgeschiedenis.
Tegen deze achtergrond overweegt de beroepscommissie dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen aannemen dat klager een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormt, in termen van algemeen gevaar voor de openbare orde en veiligheid van personen en dat er een dreiging uitgaat van zijn rol en positie in het CSV. Hoewel hij niet wordt vervolgd voor deelname aan of het leiden van een criminele organisatie, voor cocaïnetransporten samen met [naam 2] of voor het voorbereiden en uitvoeren van liquidaties in relatie tot [naam 2], is er wel sprake van een uiterst hechte vertrouwensband tussen klager en [naam 2]. Dit blijkt niet alleen uit het feit dat klager door [naam 2] is gevraagd om diens zoon [naam 3] op te leiden als leider van het CSV, maar blijkt (ingevolge de ontsleutelde berichten uit de GRIP-rapporten) ook uit de wijze waarop klager en [naam 2] elkaar in hun rechtstreekse contacten aanspreken en tegemoet treden. Hieruit spreekt een groot wederzijds respect en onvoorwaardelijk vertrouwen. Uit de GRIP-rapporten en de informatie in klagers strafzaak volgt dat hij een sleutelfiguur is in de machtsstructuur van [naam 2]. Dat klager voor deelname aan (of het leiden van) deze machtsstructuur uiteindelijk niet is vervolgd had, zoals bij de b-grond al is overwogen, geen inhoudelijke redenen, maar is gedaan om redenen van efficiency: wél vervolgen hiervoor zou naar de inschatting van het OM niet tot een substantieel hogere straf hebben geleid, maar wel een groot beslag hebben gelegd op de opsporingscapaciteit.
Bij de toepassing van de d-grond is volgens de wetgever relevant of een gedetineerde afstand heeft genomen van zijn criminele netwerk (Stcrt. 2022, 33928). Klager voert aan dat de zaaksofficieren overtuigd zijn geraakt van de oprechtheid van zijn plan om definitief afscheid te nemen van de internationale cocaïnehandel. Verweerder heeft daartegenin gebracht dat de rechtbank zeer kritische vragen heeft gesteld over of zij klager daarin moet volgen. De beroepscommissie volgt verweerder in de opvatting dat uit toekomstig gedrag moet blijken of klager afstand neemt van het criminele netwerk. Afstand nemen van de internationale cocaïnehandel is bovendien niet zonder meer hetzelfde als afstand nemen van het CSV van jeugdvriend [naam 2].
Alternatieven
De beroepscommissie erkent dat een verblijf in de EBI zwaar is en dat de mogelijkheden tot contact met de buitenwereld, zeker bij een plaatsing op de d-grond, beperkt zijn. Maar de beroepscommissie acht het voldoende aannemelijk dat de toepassing van GVM- of andere toezichtmaatregelen (bij plaatsing van klager in een minder beveiligde inrichting) de genoemde risico’s op dit moment onvoldoende kan beperken. Dat klager in de Dominicaanse Republiek in een ander regime zou hebben verbleven maakt dat niet anders, omdat het gaat om wat op dit moment passend is in Nederland. Bovendien volgt uit de GRIP-rapporten dat klager zich tijdens zijn detentie in de Dominicaanse Republiek bezig heeft gehouden met grootschalige internationale cocaïnehandel. Ten aanzien van klagers stelling dat andere leden van het CSV niet in de EBI zijn geplaatst, overweegt de beroepscommissie dat klagers positie in het CSV, zoals hierboven beschreven, uitzonderlijk is en zijn plaatsing in de EBI rechtvaardigt.
Conclusie
Gelet op het voorgaande heeft verweerder in redelijkheid kunnen concluderen dat klager voldoet aan de b-grond en d-grond. De bestreden beslissing kan daarom – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 10 februari 2025 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. J.T.W. van Ravenstein, voorzitter, mr. P. Jacobs en mr. R. Raat, leden, bijgestaan door de secretaris.
voorzitter