Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/30824/GA, 23/31435/GA, 23/31436/GA en 23/32075/GA, 28 januari 2025, beroep
Uitspraakdatum:28-01-2025

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          22/30824/GA, 23/31435/GA, 23/31436/GA en 23/32075/GA

Betreft [klager]

Datum 28 januari 2025

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op de beroepen van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen:

  1. het niet doorgaan van de gebedsdienst op 21 oktober 2022 vanwege ziekte van de imam (G-2022-996 en 23/31436/GA);
  2. het niet doorgaan van de gebedsdienst op 28 oktober 2022 vanwege ziekte van de imam (G-2022-1013 en 22/30824/GA);
  3. te weinig uren dagprogramma in de week van 24 tot en met 30 oktober 2022 (week 43) (G-2022-1013 en 22/30824/GA);
  4. te weinig uren dagprogramma in de week van 31 oktober tot en met 6 november 2022 (week 44) (G-2022-1045 en 23/31435/GA);
  5. te weinig uren dagprogramma in de week van 5 tot en met 11 december 2022 (week 49) (G-2022-1153 en 23/32075/GA).

 

De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Sittard heeft op 8 december 2022 beklag a. ongegrond verklaard, heeft op 29 november 2022 beklag b. ongegrond verklaard en klager niet-ontvankelijk verklaard in beklag c., heeft op 16 december 2022 klager niet-ontvankelijk verklaard in beklag d. en heeft op 31 januari 2023 beklag e. ongegrond verklaard. De uitspraken van de beklagrechter zijn bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. M.M.J.P. Penners, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraken.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van de PI Sittard (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Beklag a.

Klager merkt op dat in dit geval geen sprake is van een reguliere situatie van ziekte. De imam is immers zodanig vaak afwezig dat klager nauwelijks tot geen gebedsdienst heeft kunnen bijwonen, de regeling omtrent de gebedsdiensten schiet tekort. Klager verwijst naar RSJ 13 december 2022, 22/30761/SGA. Het ligt op de weg van de directeur om actie te ondernemen tegen de veelvuldige afmeldingen van de imam, dan wel om een nieuwe of tweede imam in dienst te nemen. Niet gebleken is dat de directeur enige actie heeft ondernomen. Klager wordt hierdoor onterecht beperkt in het belijden van zijn godsdienst of levensovertuiging. Er is geen sprake van incidentele uitval van de gebedsdienst. Klager geeft een opsomming van data waarop de imam niet aanwezig was dan wel dat de gebedsdienst maar een half uur heeft geduurd.

 

Beklag b.

Klager heeft veelvuldig geklaagd over het uitvallen van de gebedsdienst. Klager verwijst naar RSJ 13 september 2022, 22/30761/SGA waarin over het bijwonen van slechts tien gedetineerden per afdeling van de moskeedienst op vrijdagmiddag is bepaald dat redenen van organisatorische aard een beperking vormen op de godsdienstvrijheid van klager, alsmede dat dit niet van tijdelijke aard lijkt te zijn. Slechts tien gedetineerden per afdeling kunnen naar de gebedsdienst. Het is van belang dat de gebedsdiensten doorgaan. Deze zijn echter zo vaak niet doorgegaan dat klager nog zwaarder wordt beperkt in zijn recht op het belijden van zijn godsdienst dan in beginsel al het geval was. Klager benadrukt dat in de PI Sittard geen sprake is van het eenmalig niet doorgaan van de gebedsdienst wegens ziekte, maar dat deze gebedsdienst onaanvaardbaar vaak wordt geannuleerd.

 

Beklag c.

Klager kan onvoldoende uren besteden aan het dagprogramma. Dat hij niet uitdrukkelijk een concrete dag of activiteit benoemt, doet hier niet aan af. Klager heeft sinds zijn verblijf in de PI Sittard een beperkt programma. Het betreft niet een eenmalig tekort, maar een structurele beperking van de activiteiten. Klager verwijst naar het door hem bij het klaagschrift overgelegde rooster. Klager wil een vergoeding.

 

Beklag d.

In week 44 is aan klager 5-6 uur te weinig dagprogramma aangeboden. Dit is een structureel probleem. Klager verwijst naar alle andere klachten die zijn ingediend, in het bijzonder in het beroep met kenmerk 22/30824/GA (beklag a.) en de door hem in die zaak overgelegde gronden. Klager krijgt een programma aangeboden met onvoldoende uren. Dat hij niet uitdrukkelijk een concrete dag of activiteit heeft genoemd, doet hier niet aan af. Klager heeft immers sinds zijn verblijf in de PI Sittard hetzelfde beperkende programma. Het is een structurele beperking. Klager verwijst naar het bij het klaagschrift gevoegde rooster.

Specifiek ten aanzien van het niet doorgaan van de gebedsdienst verwijst klager naar RSJ 13 december 2022, 22/30761/SGA. De diensten zijn zo vaak niet doorgegaan, dat klager nog zwaarder in zijn recht op het belijden van zijn godsdienst wordt beperkt dan in beginsel al het geval was. Klager benadrukt dat er in de PI Sittard geen sprake is van het eenmalig niet doorgaan van de gebedsdienst wegens ziekte, maar dat deze gebedsdienst onaanvaardbaar vaak wordt geannuleerd.

 

Beklag e.

Klager persisteert bij wat hij in beklag heeft aangevoerd. Hij klaagt over het programma binnen de inrichting, meer in het bijzonder dat er onvoldoende uren aan activiteiten besteed worden. Hij meent dat de vier uren aan onderwijs, re-integratie en zingeving niet meetellen voor het dagprogramma, deze zijn als aanvullend te beschouwen. Het programma bevat slechts 38,5 uur aan activiteiten. Zolang de inrichting de overige vier uur niet opneemt in het dagprogramma, kan niet worden aangetoond dat deze uren daadwerkelijk worden vervuld.

Klager verwijst naar het rooster dat hij in een andere beroepszaak heeft overgelegd en naar RSJ 14 april 2023, 22/30532/GA (zijn klacht over schending van zijn recht op onderwijs). Klager kreeg weliswaar 1 uur onderwijs, maar geen 4 uren. Activiteiten gaan vaak niet door, zoals geestelijke verzorging. Overigens staat geestelijke verzorging tweemaal in het overgelegde rooster. Klager mag niet én de gebedsdienst én de kerkdienst volgen. Ook de arbeid (4 uur) en de sport gingen niet door. Aan het grote aantal klachten is te zien dat dit niet incidenteel is. De problemen duren sinds het rooster geldt en dat is veertien maanden.

 

Standpunt van de directeur

De directeur heeft in beroep geen standpunt ingenomen.

 

3. De beoordeling

De beroepscommissie merkt allereerst op dat zij ernaar streeft om spoedig uitspraak te doen. Zij betreurt het dat de uitspraak op dit beroep door uiteenlopende omstandigheden erg lang op zich heeft laten wachten.

Beklag a. (ontvankelijkheid in beroep)

Op grond van artikel 69, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) moet het met redenen omklede beroepschrift worden ingediend uiterlijk op de zevende dag na die van de ontvangst van het afschrift van de uitspraak onderscheidenlijk na die van de mondelinge mededeling van de uitspraak.

De uitspraak van de beklagrechter is op 16 december 2022 aan klager, zijn raadsman en de directeur toegezonden, nadat een eerdere verzending als onbestelbaar retour is gekomen. Het door klagers raadsman ingediende beroepschrift inzake beklag a. dateert van 10 januari 2023 en is op het secretariaat van de RSJ op diezelfde dag ontvangen.

Klager is bij brief van 6 februari 2023 in de gelegenheid gesteld om binnen een daarvoor gegeven termijn aan te geven wanneer hij de uitspraak van de beklagrechter heeft ontvangen. Klagers raadsman heeft bij mail van 16 februari 2023 hierop gereageerd en gesteld dat klager de uitspraak “op dezelfde dag heeft ontvangen als de andere beslissingen van de PI Sittard waartegen hij op 10 januari 2023 een beroepschrift heeft ingediend”. De beroepscommissie neemt aan dat de raadsman heeft bedoeld te verwijzen naar andere uitspraken van de beklagrechter en beschouwt de verwijzing naar “beslissingen van de PI Sittard” als een verschrijving. Van klager zijn meerdere beroepen op 10 januari 2023 ontvangen. In die zaken heeft klager de uitspraken op of na 3 januari 2023 ontvangen. Hiervan uitgaande krijgt klager het voordeel van de twijfel en kan hij in zijn beroep inzake beklag a. worden ontvangen.

 

Beklag a. en beklag b.

In RSJ 1 mei 2024, 23/32160/GA heeft de beroepscommissie de contouren uiteengezet waarlangs zij klachten over het dagprogramma en uitval van activiteiten beoordeelt. Klager klaagt over het uitvallen van de gebedsdienst op 21 oktober 2022 (beklag a.) en 28 oktober 2022 (beklag b.). Beide betreffen (collectieve) beslissingen waartegen kan worden geklaagd. Om die reden is klager terecht in zijn beklag ontvangen.

Op grond van artikel 41, eerste lid, van de Pbw heeft de gedetineerde het recht zijn godsdienst of levensovertuiging, individueel of in gemeenschap met anderen, vrij te belijden en te beleven. De directeur draagt op grond van het tweede zorg dat in de inrichting voldoende geestelijke verzorging beschikbaar is, die zoveel mogelijk aansluit bij de godsdienst of levensovertuiging van de gedetineerden. Op grond van het derde lid stelt de directeur de gedetineerde in de gelegenheid op in de huisregels vastgestelde tijden en plaatsen in de inrichting te houden godsdienstige of levensbeschouwelijke bijeenkomsten van zijn keuze bij te wonen.

De beroepscommissie merkt op dat artikel 41 van de Pbw niet is geschonden als een gebedsdienst een keer uitvalt (vergelijk RSJ 13 februari 2023, R-20/7558/GA). Het eenmalig uitvallen van een gebedsdienst wegens ziekte van de imam betreft, zoals de beklagrechter ook heeft overwogen, een overmachtssituatie.

In dit geval staat het uitvallen van de twee gebedsdiensten echter – volgens klagers gemotiveerde en onbestreden stellingen inzake beklag a. en beklag b. – niet op zichzelf. Volgens klager zijn er gedurende een lange periode problemen met de gebedsdienst (in april tot en met oktober 2022 in ieder geval op veertien datums). In enkele gevallen werd de gebedsdienst in die periode beperkt tot een half uur, maar in de meeste gevallen ging de gebedsdienst geheel niet door vanwege afwezigheid van de imam. De directeur heeft hierop geen reactie gegeven.

De beroepscommissie is – onder deze omstandigheden – van oordeel dat de (collectieve) beslissingen om de gebedsdienst op 21 oktober 2022 en op 28 oktober 2022 te laten uitvallen in strijd zijn met de wettelijke zorgplicht als bedoeld in artikel 41 van de Pbw. Voor de vraag of deze beslissingen ook redelijk en billijk zijn, is van belang of de directeur heeft geprobeerd om klager te compenseren voor het uitvallen van de gebedsdiensten op 21 oktober 2022 en 28 oktober 2022. Gesteld noch gebleken is dat de directeur een alternatief heeft overwogen dan wel dat klager anderszins is gecompenseerd, terwijl dat – in dit geval – wel op de weg van de directeur lag. Tegen deze achtergrond moeten de beslissingen, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, ook als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt.

Het beroep ten aanzien van beklag a. en beklag b. zal daarom gegrond worden verklaard, de uitspraken van de beklagrechter zullen worden vernietigd en deze klachten zullen alsnog gegrond worden verklaard. Nu de rechtsgevolgen voor het niet doorgaan van de gebedsdienst op beide datums niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De beroepscommissie zal deze naar redelijkheid en billijkheid vaststellen op €10,-.

 

Beklag c., beklag d. en beklag e.

Anders dan de beklagrechter, is de beroepscommissie van oordeel dat klager beklag c. en beklag d. voldoende nauwkeurig heeft toegelicht (artikel 61, vijfde lid, van de Pbw).

In RSJ 1 mei 2024, 23/32160/GA heeft de beroepscommissie de contouren uiteengezet waarlangs zij klachten over het dagprogramma en uitval van activiteiten beoordeelt. Klager klaagt over het dagprogramma dat hem binnen het basisprogramma wordt aangeboden. Het dagprogramma is een algemene regel waartegen geen beklag openstaat, tenzij die regel is strijd is met hogere wet- of regelgeving. De beroepscommissie zal dat hieronder beoordelen.

In artikel 3 van de Penitentiaire maatregel (Pm) staat – voor zover hier van belang – dat het dagprogramma voor een inrichting of afdeling wordt bepaald in de huisregels en de periode beslaat tussen uitsluiting van de gedetineerden in de ochtend en de insluiting van de gedetineerden voor de nacht. De directeur draagt in het gemeenschapsregime, bedoeld in artikel 20 van de Pbw, zorg voor een basisprogramma van 42,5 uur per week, waarin ten minste 22,5 uur per week aan activiteiten en bezoek worden aangeboden.

Binnen het dagprogramma dient het basisprogramma minimaal 42,5 uur te omvatten. De directeur geeft aan dat hij hierbij de ‘Productspecificaties Basisprogramma voor Huizen van bewaring en Gevangenissen’ van augustus 2013 hanteert, waarin is opgenomen dat het onderdeel Onderwijs, re-integratie & zingeving 4 uren per week omvat, de zogenoemde ORZ-uren. Deze uren worden individueel ingevuld. Tezamen met de overige activiteiten die in het basisprogramma worden aangeboden, komt het totaal volgens de directeur daarmee uit op 42,5 uur. Dus precies het aantal uren dat artikel 3 van de Pm minimaal vereist.

De beroepscommissie merkt op dat de werkwijze van de directeur, namelijk dat enkele onderdelen binnen het dagprogramma op individuele basis worden aangeboden, strookt met artikel 3 van de Pm en de bedoeling van de wetgever. Binnen het gemeenschapsregime dient “uitdrukkelijk” ruimte te zijn voor individuele activiteitenprogramma’s (Kamerstukken II 2018/19, 35122, nr. 3, p. 46). De omstandigheid dat de onderdelen onderwijs, re-integratie & zingeving niet zijn opgenomen in het door klager overgelegde rooster van het dagprogramma, betekent nog niet dat deze geen onderdeel uitmaken van het basisprogramma van 42,5 uur.

In RSJ 27 november 2024, 22/28366/GA, heeft de beroepscommissie uiteengezet hoe de uren van het dagprogramma en van activiteiten en bezoek moeten worden berekend. Kort gezegd betreft het dagprogramma álle uren tussen uitsluiting in de ochtend en insluiting in de avond, (in beginsel) ook als gedetineerden tussentijds worden ingesloten op cel. Activiteiten en bezoek zijn geregeld in hoofdstuk VIII van de Pbw, maar arbeid telt hiervoor niet mee.

Uit het door klager overgelegde dagprogramma volgt wanneer hij werd uitgesloten in de ochtend en wanneer hij werd ingesloten voor de nacht: op maandag 08:00-16:40 uur, op dinsdag 07:40-15:25 uur, op woensdag 08:10-16:40 uur, donderdag 07:40-15:30 uur, op vrijdag 08:00-16:40, op zaterdag 09:40-16:15 uur en op zondag 09:40-14:20 uur. Hieruit volgt een dagprogramma per week van totaal 52 uur en 40 uur minuten. Dat is ruim boven het wettelijke minimum van 42,5 uur.

Klager stelt dat in week 43, week 44 en week 49 verschillende activiteiten zijn uitgevallen (respectievelijk voor de duur van 6,5 uur, 5 à 6 uur en ruim 10 uur). Uit het dossier volgt echter niet welke activiteiten dit precies zijn, nog los van het feit de directeur klagers stelling weerspreekt onder verwijzing naar de genoemde ‘Productspecificaties Basisprogramma voor Huizen van bewaring en Gevangenissen’. Er worden meer ‘activiteiten en bezoek’ in de zin van artikel 3 van de Pm aangeboden dan op het rooster staan vermeld.

De beroepscommissie heeft op basis van het dossier onvoldoende aanknopingspunten om te concluderen dat klager in de betreffende weken minder activiteiten kreeg aangeboden dan het wettelijke minimum van 22,5 uur. Bij beklag c. is alleen duidelijk dat de geestelijke verzorging uitviel. Bij beklag d. stelt klager dat het onderwijs “vaker niet dan wel” doorgaat en dat dit ook voor de geestelijke verzorging geldt. Ook bij beklag e. stelt klager dat de geestelijke verzorging op vrijdag “bijna nooit” doorgaat. Klager zegt dat dit al 14 maanden zo is. In beide gevallen geldt echter dat op basis van het dossier onvoldoende duidelijk is of dit specifiek ook in de betreffende weken (week 44 en week 49) het geval was.

Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de beroepscommissie niet gebleken dat artikel 3 van de Pm in week 43, week 44 en week 49 is geschonden. De beroepscommissie zal het beroep ten aanzien van beklag c. en beklag d. daarom ongegrond verklaren en de uitspraken van de beklagrechter in zoverre bevestigen met wijziging van de gronden. De beroepscommissie zal de uitspraak van de beklagrechter vernietigen ten aanzien van beklag e. en klager alsnog niet-ontvankelijk verklaren in dit beklag.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag a. en beklag b. gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraken van de beklagrechter, en verklaart deze klachten alsnog gegrond. De beroepscommissie kent aan klager een tegemoetkoming toe van €10,-.

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag c. en beklag d. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraken van de beklagrechter met wijziging van de gronden.

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter inzake beklag e., en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in dit beklag.

Deze uitspraak is op 28 januari 2025 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. F. Sieders, voorzitter, mr. F.H.J. van Gaal en mr. R. Raat, leden, bijgestaan door mr. R. Kokee, secretaris.

 

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven