Nummer 25/45933/SGA
Betreft verzoeker
Datum 24 januari 2025
Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van
verzoeker (hierna: verzoeker)
1. De procedure
De directeur van de Penitentiaire Inrichting Vught (hierna: de directeur) heeft beslist om verzoeker te degraderen naar het basisprogramma voor de duur van twaalf weken.
Verzoekers raadsvrouw, mr. E.A. Blok, vraagt namens verzoeker om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan.
De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van de directeur op het schorsingsverzoek en van het klaagschrift.
2. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval.
De voorzitter stelt vast dat verzoeker is gedegradeerd als gevolg van een incident op 25 november 2024 waarbij hij personeel en de directeur heeft uitgescholden en bedreigd. Daarvoor hem is ook een disciplinaire straf opgelegd, die aan de orde is geweest in
RSJ 2 december 2024, 24/44853/SGA. De voorzitter heeft het verzoek om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die straf afgewezen.
Nu ernstige bedreiging van personeel in bijlage 1 bij de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) is aangemerkt als ontoelaatbaar gedrag en op grond van artikel 1d, vijfde lid, van de Regeling altijd een besluit tot degradatie volgt indien de gedetineerde ontoelaatbaar gedrag laat zien, is de beslissing om verzoeker als gevolg van dat gedrag te degraderen juist.
De directeur bepaalt op grond van artikel 1d, zesde lid, van de Regeling de periode gedurende welke de gedetineerde het in bijlage 1 van de Regeling omschreven gewenste gedrag laat zien om opnieuw in aanmerking voor promotie te komen. Deze periode is minimaal zes weken. Indien de directeur beslist tot een langere periode, motiveert hij zijn besluit. De directeur heeft in zijn beslissing naar het oordeel van de voorzitter voldoende gemotiveerd waarom terugplaatsing voor de duur van twaalf weken in verzoekers geval passend is. Gelet daarop is de beslissing niet zodanig onredelijk en onbillijk dat er een spoedeisend belang is om de tenuitvoerlegging daarvan te schorsen.
Voor zover namens verzoeker naar voren is gebracht dat de degradatiebeslissing niet onverwijld aan verzoeker is uitgereikt, geldt dat dit niet een beslissing betreft die op grond van artikel 58, eerste lid, en artikel 57, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet onverwijld dient te worden uitgereikt. Dat neemt niet weg dat verzoeker door de (zeer) late uitreiking van de schriftelijke mededeling gedurende zeven weken geen inzicht heeft gehad in de gedragingen die tot degradatie hebben geleid en het gedrag dat dient te worden verbeterd. Hieraan kunnen in de beklagprocedure eventuele gevolgen worden verbonden. Nu verzoeker inmiddels wel inzicht is verschaft, ziet de voorzitter geen aanleiding om op dit moment de verdere tenuitvoerlegging van de degradatiebeslissing – die, zoals hiervoor is overwogen, juist is – te schorsen. De voorzitter zal het verzoek dan ook afwijzen.
3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is op 24 januari 2025 gedaan door mr. R.H. Koning, voorzitter, bijgestaan door mr. P.H. van Roosmalen, secretaris.
secretaris voorzitter