Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 24/40429/TB, 16 januari 2025, beroep
Uitspraakdatum:16-01-2025

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          24/40429/TB

Betreft [klager]

Datum 16 januari 2025

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

 

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Naar aanleiding van een herbeoordeling, heeft de (toenmalig) Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) op 24 april 2024 beslist klager te plaatsen in de voorziening voor langdurige forensisch psychiatrische zorg (LFPZ‑voorziening) van de FPC Pompestichting te Nijmegen (hierna: de Pompestichting) met een hoog beveiligingsniveau, wat moet worden begrepen als een beslissing tot voortzetting van klagers verblijf in die voorziening.

Klagers raadsvrouw, mr. C. Stroobach, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en namens verweerder […] en […] gehoord op de digitale zitting van 20 december 2024.
Mr. C.K. van Dijk, secretaris bij de RSJ, was als toehoorder aanwezig.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager kan zich niet vinden in de beslissing om hem te plaatsen in een LFPZ-voorziening van de Pompestichting. Hij voldoet niet aan de vier criteria die gelden voor plaatsing in een
LFPZ-voorziening. Klager is het niet eens met de motivering van de bestreden beslissing. Er wordt enkel verwezen naar het advies van de Landelijke Adviescommissie Plaatsing Langdurige Forensisch Psychiatrische Zorg (LAP) en er wordt slechts overwogen dat er sprake zou zijn van een voortdurende delictgevaarlijkheid, zonder te concretiseren of onderbouwen waaruit dit zou blijken. Uit het meest recente verlengingsadvies van 30 juni 2023 wordt het recidiverisico echter als gemiddeld ingeschat. Klager is ouder en rustiger geworden en heeft hard gewerkt om zijn middelengebruik te minimaliseren. Zelfs als er sprake zou zijn van recidivegevaar, is dat niet dusdanig ernstig dat plaatsing in een LFPZ-voorziening gerechtvaardigd is. Daarnaast zijn de criteria voor beveiliging en toezicht niet van toepassing. Klager bevindt zich nog in een vroeg stadium van zijn behandeling en het is niet ongebruikelijk dat er tijdens een tbs-traject – wat niet altijd een gestage vooruitgang laat zien – terugvallen optreden, maar dat betekent niet automatisch dat sprake is van voortdurende delictgevaarlijkheid. Bovendien is ook het aantal incidenten de afgelopen maanden sterk afgenomen. Indien gestart was met de behandeling zoals aanbevolen, valt ook niet uit te sluiten dat nog veel meer resultaat was geboekt.

Daarnaast staat in de bestreden beslissing dat er geen behandelopties beschikbaar zijn. Klager kan deze motivering niet volgen nu de Pro Justitia-rapporteurs een nieuwe behandel- en resocialisatiepoging aangewezen achtten waarbij het Good Lives Model ingezet zou dienen te worden. Dit advies is niet opgevolgd, voornamelijk omdat klager slechts kort heeft verbleven in eerdere instellingen en hij pas recentelijk op een behandelafdeling is geplaatst. Klager heeft een stabiel verblijf binnen een instelling nodig om werkelijk profijt te hebben van een behandeltraject. Verder heeft de LAP in haar advies van 20 december 2022, gezien de lange wachttijden voor plaatsing in de LFPZ, geadviseerd om gedurende de wachttijd toch vorm te geven aan enige behandeling voor klager. Dit om klager nog een laatste kans te bieden om zich alsnog in te zetten voor zijn behandeling. Klager heeft maar beperkt de mogelijkheid gehad om zijn inzet hiertoe te tonen nu hij – buiten zijn schuld en tegen zijn zin in – is overgeplaatst en bovendien een behandeling via het Good Lives Model nog altijd niet is opgestart. Desondanks is er wel vooruitgang geboekt, wat maakt dat de behandeling van klager nog niet als mislukt kan worden beschouwd. Klager heeft zich actief ingezet voor zijn therapie en behandeling, wat heeft geresulteerd in verbeteringen in zijn gedrag. Ook heeft hij stappen ondernomen om zijn gebruik van middelen te verminderen, iets wat voorheen voor onmogelijk werd gehouden. Dit blijkt ook uit een enorme vermindering van het aantal positieve urinecontroles. Er zijn dan ook nog mogelijkheden om de aanbevelingen die voortvloeien uit de Pro Justitia-rapportage in de behandeling van klager te integreren. In dit verband wordt verwezen naar het schrijven van klagers raadsvrouw van 16 december 2022 en de door haar opgestelde zienswijze van 20 maart 2024.

Klager verdient een laatste kans om te werken aan zijn kernproblematiek en uiteindelijk te resocialiseren. Hij heeft door te werken aan het verminderen van zijn middelengebruik laten zien dat hij wil veranderen. Hij staat open voor begeleiding en samenwerking en streeft ernaar dit vast te houden. Overigens deed klager dit ook al toen hij in de FPC De Kijvelanden verbleef. Ook daar was een stijgende lijn zichtbaar, maar deze werd doorbroken door klagers overplaatsing. Op dit moment verblijft klager nog te kort op een behandelafdeling van FPC Oostvaarderskliniek om echt te kunnen concluderen dat een verdere behandeling aldaar zinloos zou zijn. Klager wil graag laten zien dat hij voor langere duur goed kan zijn in de samenwerking en een behandeling echt kan ondergaan en aangaan. Een plaatsing in een
LFPZ-voorziening zou dit streven belemmeren en wordt daarom als onredelijk en onwenselijk beschouwd.

Gelet op het voorgaande wordt verzocht het beroep gegrond te verklaren, de bestreden beslissing te vernietigen en aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

 

Standpunt van verweerder

De beslissing van 24 april 2024 is op goede gronden genomen. Op 25 maart 2022 heeft de toenmalige instelling, FPC De Rooyse Wissel, een LFPZ-indicatie voor klager aangevraagd. De Pro Justitia (hierna: PJ) rapporteurs zagen in 2022 nog behandelmogelijkheden en ondersteunden de LFPZ-aanvraag niet. Beide PJ-rapporteurs adviseerden om als behandelstrategie het Good Lives Model toe te passen. FPC De Kijvelanden, waar klager destijds verbleef, heeft op 12 oktober 2022 een reactie gegeven naar aanleiding van voormelde PJ-rapportage. Daarin komt naar voren dat het werken vanuit het Good Lives Model (nog) niet was gelukt. Klager hield het betrekken van zijn netwerk bij de behandeling af en het opstarten van dagbesteding verliep moeizaam. Gelet op het beperkte inzicht van klager in zijn risicofactoren, de beperkte samenwerkingsrelatie en het zich niet langdurig houden aan afspraken, was de verwachting dat bij toenemende vrijheden en verantwoordelijkheden de risico’s juist zouden toenemen. Het verblijf in vier eerdere instellingen, waarbij klager in FPC De Rooyse Wissel op verschillende behandelafdelingen met een verschillende insteek heeft verbleven, heeft niet tot gedragsverandering geleid en het recidiverisico blijft hoog voor geweld en gemiddeld voor seksuele recidive. FPC De Kijvelanden achtte een plaatsing in de LFPZ dan ook aangewezen.

Op 20 december 2022 heeft de LAP een advies uitgebracht waarin zij aangeeft dat zij, anders dan de PJ-rapporteurs, een nieuwe behandelpoging niet aangewezen acht. Het is klager onvoldoende gelukt om binnen verschillende afdelingen binnen verschillende instellingen voldoende samenwerking op te bouwen waarbinnen het benodigde risicomanagement uitgezet kan worden. In diverse instellingen is er sprake geweest van een zich herhalende dynamiek, ook op afdelingen van FPC De Rooyse Wissel met expertise in het omgaan met mensen met een licht verstandelijke beperking (LVB). De problematiek en de risicofactoren zijn hierdoor nog onvoldoende bewerkt. Naar het oordeel van de LAP onderbouwen de PJ-rapporteurs onvoldoende op grond van welke factoren een nieuwe behandelpoging in een nieuwe instelling wel succesvol zou kunnen zijn. Een plaatsing in de LFPZ wordt aangewezen geacht, maar gezien de lange wachttijden voor plaatsing in de LFPZ adviseert de LAP om gedurende de wachttijd toch enige behandeling van klager vorm te geven. Klager heeft in gesprek met de LAP aangegeven zich te realiseren dat dit een laatste kans zou kunnen zijn. De LAP wilde klager deze kans geven om zich alsnog in te zetten voor zijn behandeling. Om die reden heeft de LAP geadviseerd de LFPZ-indicatie toe te kennen, onder de voorwaarde van een tussentijdse herbeoordeling van de LFPZ-indicatie over een jaar.

Naar aanleiding van alle adviezen is op 29 december 2022 aan klager een LFPZ-status toegekend. In de periode vanaf januari 2023 zijn er drie meldingen bijzonder voorval opgemaakt. Deze meldingen betreffen bedreiging en spugen naar personeel, het aantreffen van contrabande (afgebroken scheermesje en stukken plexiglas) en bedreiging van de regiecoördinator. Ook houdt klager zich niet aan de regels en afspraken binnen FPC De Kijvelanden. Ondanks dat klager tijdens het gesprek met de LAP heeft aangegeven dat hij zich realiseerde dat hij een laatste kans had om te laten zien dat hij niet in een LFPZ-voorziening geplaatst dient te worden, heeft hij zich niet weten te committeren aan zijn behandeling. Eén voorval verdient daarbij de bijzondere aandacht. Eind mei 2023 heeft een medepatiënt een melding gemaakt over klager en een vrouwelijke sociotherapeut. Hierop heeft FPC De Kijvelanden een onderzoek ingesteld. Klager ontkent dat er sprake is van een relatie tussen hem en de sociotherapeute. Klager vermoedt welke patiënt hem heeft ‘verraden’, hij is zeer rancuneus en uit directe dreigementen naar deze medepatiënt. Ook heeft klager wraakplannen. De veiligheid van de medepatiënt is in gevaar wanneer klager in de instelling zal blijven, daarom heeft FPC De Kijvelanden op 22 juni 2023 om een spoedoverplaatsing verzocht. Klager is vervolgens bij beslissing van 5 juli 2023 geplaatst in FPC Oostvaarderskliniek.

Op 13 februari 2024 heeft FPC Oostvaarderskliniek een advies uitgebracht in het kader van de herbeoordeling van de LFPZ-status. Daaruit blijkt dat voor het beteugelen van het recidiverisico nog steeds een verblijf in een hoog beveiligde setting als een LFPZ-voorziening noodzakelijk wordt geacht. Klager heeft volgens de instelling geen wezenlijke veranderingen doorgemaakt, hij toont geen motivatie voor behandeling, maakt zijn eigen regels en afspraken en vertoont fors acting-out gedrag, waaronder met name verbale agressie en het dreigen met geweld. Vanaf de toekenning van de LFPZ-status sinds 29 december 2022 hebben er geen veranderingen plaatsgevonden die tot een heroverweging konden leiden ten aanzien van de LFPZ-status. De LAP heeft in haar advies van 25 maart 2024 aangegeven dat zij in het advies van 20 december 2022 had geadviseerd de LFPZ-status toe te kennen aan klager, onder de voorwaarde dat er over een jaar een herbeoordeling van de LFPZ-indicatie zou plaatsvinden. De LAP heeft klager een kans willen geven om zich alsnog in te zetten voor zijn behandeling, zodat een mogelijk positief effect van de behandeling zou kunnen worden meegewogen tijdens de herbeoordeling. Uit de inlichtingen van de instelling volgt dat er in de afgelopen periode minder incidenten en middelengebruik hebben plaatsgevonden, maar de LAP acht deze (minimale) ontwikkeling niet voldoende om de LFPZ-status van klager op te heffen en heeft dan ook geadviseerd om de LFPZ-indicatie voort te zetten.

Uit de genoemde adviezen en reacties blijkt dat de door de PJ-rapporteurs genoemde behandeling volgens het Good Lives Model al is geprobeerd. Ook deze insteek heeft geen resultaat gehad. Klager heeft zich na het advies van de LAP van 20 december 2022 niet ingezet voor zijn behandeling, ondanks dat hij bij de LAP heeft aangegeven zich te realiseren dat dit een laatste kans daarvoor zou kunnen zijn. Er zijn verschillende meldingen bijzondere voorvallen opgemaakt en daarnaast heeft klager met regelmaat personeel en medepatiënten bedreigd. Ook zorgt hij voor ontregeling van de afdeling waar hij verblijft en houdt hij zich niet aan de regels zoals die gelden binnen de instelling.

 

3. De beoordeling

 

Klagers situatie

Aan klager is bij onherroepelijk geworden uitspraak de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege opgelegd. Klagers tbs is op 14 april 2015 aangevangen.

 

Op 29 december 2022 is een LFPZ-status aan klager toegekend. Klager verblijft sinds
6 juli 2023 – in afwachting van zijn plaatsing in de LFPZ-voorziening – in
FPC Oostvaarderskliniek.

 

Het beoordelingskader

In paragraaf 4 van het Beleidskader langdurige forensisch psychiatrische zorg, in werking getreden op 1 januari 2019, is bepaald dat door middel van een periodieke toets door de LAP wordt beoordeeld of voortzetting van de plaatsing in een LFPZ-voorziening nog noodzakelijk is. Bij deze toets is het van belang de behandelingsvatbaarheid van de ter beschikking gestelde en het recidiverisico te onderzoeken.

 

De toetsing van de bestreden beslissing

Het besluit van 24 april 2024 heeft verweerder naast de adviezen van de LAP van
20 december 2022 en 25 maart 2024 gebaseerd op de Longstay-aanvraag van 25 maart 2022 en de hertoetsing van 13 februari 2024.

De LAP heeft in haar advies van 25 maart 2024 aangegeven dat zij in het advies van
20 december 2022 had geadviseerd de LFPZ-status toe te kennen aan klager, onder de voorwaarde dat er over een jaar een herbeoordeling van de LFPZ-indicatie zou plaatsvinden. De LAP heeft klager een laatste kans willen geven om zich alsnog in te zetten voor zijn behandeling, zodat een mogelijk positief effect van de behandeling zou kunnen worden meegewogen tijdens de herbeoordeling. Hoewel uit de inlichtingen van de instelling volgt dat er in de afgelopen periode sprake is van minder incidenten en middelengebruik, acht de LAP deze (minimale) ontwikkeling niet voldoende om de LFPZ-status van klager op te heffen en heeft dan ook geadviseerd om de LFPZ-indicatie voort te zetten.

Uit het advies van de instelling van 13 februari 2024 blijkt dat voor het beteugelen van het recidiverisico nog steeds een verblijf in een hoog beveiligde setting als een LFPZ-voorziening noodzakelijk wordt geacht. Volgens de instelling heeft klager vanaf de toekenning van de LFPZ-status geen wezenlijke (gedrags)veranderingen doorgemaakt. Zo heeft hij zich niet weten te committeren aan zijn behandeling, toonde hij geen motivatie, maakte hij zijn eigen regels en afspraken en vertoonde hij fors acting-out gedrag, waaronder met name verbale agressie en het dreigen met geweld richting personeel en medepatiënten. Daarmee is de beroepscommissie van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat klager de hem geboden (laatste) kans om zich alsnog in te zetten voor zijn behandeling onvoldoende heeft benut. Daarnaast blijkt uit de stukken dat geprobeerd is om het Good Lives Model toe te passen waarbij werd ingestoken op positieve en beschermende factoren, maar dat die behandelstrategie door klagers toedoen evenmin is gelukt.

Gelet op het voorgaande is de beroepscommissie van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat (voortgezette) plaatsing van klager in een LFPZ-voorziening in de rede ligt. Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft verweerder in redelijkheid kunnen afgaan op de adviezen van de LAP en de instelling. De bestreden beslissing kan dan ook, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 16 januari 2025 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. M.J.H. van den Hombergh, voorzitter, M. Bakker MSc en mr. dr. B.J.M. Frederiks, leden, bijgestaan door mr. J.M.M. van den Hoek, secretaris.

 

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven