Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 24/41457/TA, 22 januari 2025, beroep
Uitspraakdatum:22-01-2025

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          24/41457/TA

Betreft             [klaagster]

Datum             22 januari 2025

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klaagster] (hierna: klaagster)

 

1. De procedure

Klaagster heeft beklag ingesteld tegen:

  1. de begeleidingsmaatregel van 21 februari 2024 (HK2024/38);
  2. afzondering in de herstelkamer per 22 februari 2024 (HK2024/39);
  3. afzondering op de eigen kamer per 27 februari 2024 (HK2024/41);
  4. afzondering in de herstelkamer per 9 maart 2024 (HK2024/47);
  5. separatie per 10 maart 2024 (HK2024/48);
  6. afzondering in de herstelkamer per 15 maart 2024 (HK2024/66), en
  7. verlenging van de afzondering per 19 maart 2024 (HK2024/67).

 

De beklagcommissie bij FPC Van der Hoeven Kliniek te Utrecht (hierna: de instelling) heeft op 17 mei 2024 klaagster niet-ontvankelijk verklaard in haar beklag onder a.  en het beklag voor het overige ongegrond verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klaagsters raadsman, mr. D.W.H.M. Wolters, heeft namens klaagster beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klaagster en haar raadsman gehoord op de zitting van 10 december 2024 in de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught.

Het hoofd van de instelling heeft schriftelijk laten weten niet op de zitting te verschijnen en heeft op 2 december 2024 schriftelijk op het beroep gereageerd.

Mr. C.K. van Dijk en mr. R. Hilgers, beiden werkzaam bij de RSJ, waren als toehoorder aanwezig.

Op 13 december 2024 is een nadere toelichting van klaagster ontvangen, die is doorgezonden naar klaagsters raadsman en het hoofd van de instelling. Klaagsters raadsman heeft op 20 december 2024 laten weten dat die toelichting geen officiële klacht tegen de beroepscommissie inhoudt. Het hoofd van de instelling heeft binnen de gegeven termijn geen gebruik gemaakt van de geboden gelegenheid op de nadere toelichting van klaagster te reageren.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klaagster

In het beroepschrift en ter zitting is – zakelijk weergegeven – het volgende naar voren gebracht.

a. De maatregel is in lijn met het behandelplan opgelegd, maar desondanks onredelijk.

b. t/m g.: Er was geen noodzaak om de maatregelen op te leggen en deze te laten voortduren. Er was bij klaagster geen sprake van ontregeling. Het assen in haar thee bleek een ongeluk te zijn. Haar gedrag wordt al langere tijd, ook in de desbetreffende periode, verkeerd uitgelegd ofwel onjuist beschreven. Als het personeel iets niet aan klaagster bevalt, krijgt klaagster het stempel van allerlei ziektes opgeplakt. Klaagster heeft echter een duidelijke mening en een zeker temperament en wordt vaak niet goed begrepen. De instelling geeft aan haar gedrag vaak te snel een negatieve lading en legt haar gedrag dan ten onrechte uit als ontregeling. Daardoor is te snel is ingezet op maatregelen waarvan je je kan afvragen of dit niet op een minder ingrijpende manier kon en had gemoeten, zoals het met elkaar in gesprek gaan. Ook de beklagcommissie zegt dat. Er zijn dingen niet goed gelopen wat controleerbaar is. Het opgestelde signaleringsplan zou met haar worden doorgenomen en aangepast, maar dat is nooit opgepakt. De opgelegde maatregelen treffen dan ook geen doel. Klaagster heeft daar veel last van. Een andere verpleegde die in eenzelfde situatie als zij zat, heeft zich recent van het leven beroofd. Haar geloof houdt haar op de been. Zij heeft niet voor niets veel klachten ingediend en de commissie van toezicht is bezig de behandeling van haar talloze klachten in goede banen te leiden.

Het contact met het personeel gaat nu wel ietsje beter. De dwangbehandeling is eraf, mede omdat men inmiddels heeft ingezien dat klaagster geen medicatie nodig heeft voor zaken die te bespreken zijn. Het is goed dat in gesprekken wordt geïnvesteerd, maar dat heeft er niet toe geleid dat het vertrouwen is hersteld. Er is slechts langzaamaan sprake van uitbreiding van haar programma. Er wordt toegewerkt naar haar overplaatsing naar Inforsa, omdat haar verblijf in de instelling niet werkt. Aanvankelijk was ingezet op een ruiling die echter geen doorgang heeft gevonden, waardoor zij nu op een wachtlijst staat. 

Zij vraagt met wie zij ter zitting om de tafel zit, omdat zij het fijn vindt dat men zich bij binnenkomst voorstelt. Deze vraag zou door anderen als minder sportief opgevat kunnen worden en tot het tegenwerpen van gebrek aan samenwerking kunnen leiden. De instelling zegt ook steeds te denken dat klaagster het personeel aanspreekt op het niet goed doen van hun werk als zij gewoon haar mening geeft.

In de nadere toelichting van 13 december 2024 heeft klaagster, omdat zij de zitting te kort vond en zij zich afvraagt of de beroepscommissie zonder haar nadere toelichting tot een rechtvaardige beslissing zou kunnen komen, het volgende aangevoerd.

Zij heeft vanaf februari 2024 een hele zware tijd gehad doordat het team van haar afdeling haar heel slecht heeft behandeld en daar een ontregeling of ziekte op plakt wanneer zij er het beste van probeert te maken met anderen in de instelling, als zij met anderen op verlof gaat of als zij lacht en spreekt met de luide stem die zij heeft. Ook is er een enorm tekort in de zorg en komen er telkens tijdelijk nieuwe personeelsleden op de afdeling die ook weer snel weggaan.

Klaagster loopt er tegenaan dat er geen goede zorg is. Het vaste team kan vragen niet beantwoorden of vergeet een terugkoppeling te geven. Anderen worden voorgetrokken. Men is kortaf tegen klaagster en schreeuwt tegen haar. Als zij daar wat van zegt, is zij volgens het team fel en vijandig. Zij is sinds februari 2024 haar vrijheden kwijt, ondanks dat zij goed gedrag vertoont en goed in contact is. Zij is duidelijk en direct, open en transparant jegens het team, maar dat wordt niet gewaardeerd. Klaagster meent dat personeelsleden hun persoonlijke gevoelens jegens haar gebruiken in plaats van professioneel te blijven. Zij heeft onterecht en onder slechte omstandigheden een lange tijd in de separeer en de herstelkamer gezeten met tot op heden nauwelijks vrijheden. In februari heeft men een zelfgemaakt signaleringsplan op haar toegepast, maar daar is men nu op teruggekomen. Ook de dwangbehandeling is eraf.

De commissie van toezicht en de Inspectie zijn hiervan op de hoogte. Klaagster verzoekt de beroepscommissie nogmaals hier zorgvuldig en niet marginaal naar te kijken.

Standpunt van het hoofd van de instelling

a. De begeleidingsafspraken zijn gebaseerd op het behandelplan. Daarover kan niet geklaagd worden.

b. t/m g.: De instelling blijft bij haar standpunt dat sprake was van ontregeling die ingrijpen noodzakelijk maakte. In de beslissingen en tijdens de beklagzitting is duidelijk uitgelegd op welk concreet gedrag van klaagster de beslissingen zijn gebaseerd. Dat klaagster de (signalen van) ontregeling niet herkent, heeft de situatie in de desbetreffende periode en de maanden daarna niet eenvoudiger gemaakt. Verwezen wordt verder naar de inhoud van de stukken. De instelling is daarom van mening dat de beslissingen op goede gronden zijn genomen en in overeenstemming zijn met de beginselen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid.

 

3. De beoordeling

De beroepscommissie heeft het beroepschrift en alle andere ingebrachte stukken in het dossier bestudeerd. Op basis van alle stukken en van wat ter zitting is besproken, is de beroepscommissie van oordeel dat de beklagcommissie terecht klaagster niet-ontvankelijk in haar klacht onder a.  heeft verklaard en de overige klachten ongegrond heeft verklaard. Hierbij wordt het volgende in aanmerking genomen.

Wat betreft onderdeel a. van de klacht staat immers vast dat geen sprake is van een voor beklag vatbare beslissing. De beperking van klaagsters bewegingsvrijheid is uitsluitend gestoeld op het behandelplan, waardoor die beperking deel uitmaakte van haar behandeling. Daarmee is sprake van een behandelinhoudelijk besluit. De beroepscommissie is (evenals de beklagcommissie) niet bevoegd te treden in de behandeling en de inhoud van het behandelplan  van een verpleegde. Er kan dan ook door de beroepscommissie niet worden toegekomen aan een inhoudelijke beoordeling van dit onderdeel van het beklag.

Wat betreft de overige onderdelen van het beklag is duidelijk sprake van een verschillende waardering van klaagsters gedrag in de periode waarop het beklag ziet door het hoofd van de instelling enerzijds en klaagster anderzijds. Klaagster meent dat haar gedrag niet juist is begrepen of gewaardeerd. Het hoofd van de instelling heeft concrete gedragingen beschreven die ten grondslag lagen aan de opeenvolgende maatregelen en de duur daarvan. De beroepscommissie is met de beklagcommissie van oordeel dat de ontkenning door klaagster van het niet alleen door het behandelteam maar ook de psychiater bij haar geconstateerde hoge risico op ontregeling op zichzelf onvoldoende is om te kunnen concluderen dat het hoofd van de instelling in redelijkheid niet de bestreden maatregelen heeft mogen opleggen. Klaagsters overtuiging dat jegens haar onprofessioneel is gehandeld en dat het hoofd van de instelling in die periode had kunnen en moeten volstaan met het enkel voeren van gesprekken met klaagster is in het licht daarvan onvoldoende aannemelijk te achten.

Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

 

Deze uitspraak is op 22 januari 2025 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J.A.G. van Baal, voorzitter, mr. D. van der Sluis en dr. S.L. van Woerden, leden, bijgestaan door mr. E.W. Bevaart, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven