Nummer 24/41978/GB
Betreft [klager]
Datum 10 januari 2025
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van
[klager] (hierna: klager)
1. De procedure
De (toenmalig) Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 3 mei 2024 beslist klager over te plaatsen naar de gevangenis van de Penitentiaire Inrichting (PI) Arnhem.
Klager heeft daartegen bezwaar ingesteld. Verweerder heeft op 12 juli 2024 het bezwaar ongegrond verklaard.
Klager heeft beroep ingesteld tegen deze beslissing. Klagers raadsvrouw, mr. J.J. Serrarens, heeft namens klager de gronden in beroep aangevuld.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klagers overplaatsing naar de PI Arnhem is niet gebaseerd op problemen met de groepssamenstelling in de PI Alphen te Alphen aan den Rijn, maar lijkt te zijn ingegeven door de noodzaak om een gedetineerde uit de PI Arnhem te plaatsen. Klager functioneerde goed op de Afdeling Intensief Toezicht (AIT) in de PI Alphen, hij had geen problemen met medegedetineerden en zijn gedrag werd kort voor de overplaatsing nog positief beoordeeld door de directeur van de PI Alphen. Het heeft er - mede daarom - alle schijn van dat klager, juist omdat hij gemakkelijk is in de omgang en met veel verschillende medegedetineerden kan worden samengeplaatst, is uitgekozen om te ruilen met de gedetineerde waar de PI Arnhem vanaf wilde.
Verweerder heeft niet aangevoerd dat klager in contact stond met een gedetineerde uit hetzelfde of een concurrerend crimineel samenwerkingsverband. Klager verbleef al geruime tijd zonder incidenten in dezelfde groep en er waren geen aanwijzingen dat de groepssamenstelling ongewenst was of dat zijn relatie met medegedetineerden problematisch was. Ook is niet gebleken dat klager een machtspositie had of gewend was geraakt aan het gebouw, de procedures of het personeel. In tegenstelling tot wat verweerder stelt, wordt daarom niet voldaan aan de vereisten zoals omschreven in artikel 25, tweede en achtste lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) en de toelichting op de wijziging van dit artikel.
Daarnaast is er onvoldoende rekening gehouden met de belangen van klager, waaronder zijn belang bij het ontvangen van bezoek van zijn ouders en zussen (woonachtig in Amstelveen en Hoofddorp), die nu moeilijker naar de PI Arnhem kunnen reizen vanwege de grotere afstand. Sinds klagers verblijf in de PI Arnhem heeft hij nu maar één keer bezoek kunnen ontvangen van zijn familie. De reistijd van Amstelveen naar de PI Arnhem duurt ongeveer anderhalf uur, terwijl de reistijd naar de PI Alphen ongeveer een half uur bedroeg. Klagers ouders hebben diverse fysieke aandoeningen en zijn daarom voor de reis naar de PI Arnhem afhankelijk van klagers zussen. Een medische verklaring van de huisarts van klagers ouders is bijgevoegd. Klagers zussen kunnen vanwege schoolgaande kinderen alleen nog in de schoolvakanties op bezoek komen. Klager heeft de directeur van PI Arnhem daarom verzocht om langere bezoekmomenten, maar dit verzoek werd zonder uitleg afgewezen.
Standpunt van verweerder
Klager heeft de status van een gedetineerde met vlucht – maatschappelijk risico (hierna: GVM) ‘hoog’. Hoewel uit de toelichting op de wijziging van de Regeling volgt dat verweerder een GVM‑gedetineerde waar mogelijk regionaal zal plaatsen, is dit van ondergeschikt belang. Hierbij moet rekening worden gehouden met (on)mogelijke samenplaatsing met andere gedetineerden. Ook kunnen GVM-gedetineerden regelmatiger overgeplaatst worden zonder dat het concrete gedrag van de gedetineerde hiertoe aanleiding geeft. Plaatsing en spreiding van GVM‑gedetineerden gaan dus boven het belang van klager bij continuïteit en rust in de PI Alphen. Dat klager de overplaatsing als onjuist en onredelijk heeft ervaren, maakt bovenstaande niet anders.
De stelling dat klager na zijn overplaatsing naar de PI Arnhem nauwelijks bezoek ontvangt is onjuist. Uit de bezoeklijst volgt dat klager wekelijks meerdere keren familiebezoek heeft ontvangen. Met betrekking tot de gezondheidsproblemen van klagers ouders geldt dat uit de overgelegde medische stukken niet kan worden afgeleid dat zij niet in staat zijn om klager in de PI Arnhem te bezoeken. Klagers ouders kunnen kennelijk meerijden met (een van) de zus(sen) van klager en zijn dus niet afhankelijk van het openbaar vervoer.
3. De beoordeling
Klager verbleef in de gevangenis van de PI Alphen. Op 6 mei 2024 is hij overgeplaatst naar de gevangenis van de PI Arnhem, omdat er vanwege een wijziging in de groepssamenstelling een ongewenste samenstelling zou zijn ontstaan op de AIT van de PI Alphen.
De regelgeving
Op grond van artikel 25, zevende lid, van de Regeling wordt een gedetineerde die tot een gevangenisstraf is veroordeeld, in beginsel in het arrondissement van vestiging geplaatst. Als in dat arrondissement geen gevangenis is aangewezen of als daar geen plaats beschikbaar is, dan wordt de gedetineerde in een aanpalend arrondissement geplaatst. Gedetineerden die in het plusprogramma verblijven krijgen voorrang.
Dit geldt op grond van artikel 25, achtste lid, van de Regeling echter niet voor gedetineerden die een verhoogd vlucht- of maatschappelijk risico vormen. Hoewel uit de toelichting op de wijziging van de Regeling volgt dat verweerder een GVM-gedetineerde waar mogelijk regionaal zal plaatsen, is dit van ondergeschikt belang. Verweerder moet onder andere rekening houden met de (on)mogelijke samenplaatsing met gedetineerden uit hetzelfde samenwerkingsverband en de (on)mogelijke samenplaatsing met gedetineerden uit concurrerende netwerken (Stcrt. 2022, 33928). Daarnaast kan verweerder GVM-gedetineerden op grond van artikel 25, tweede lid, regelmatiger overplaatsen zonder dat het concrete gedrag van de gedetineerde hiertoe aanleiding geeft.
De overwegingen van de beroepscommissie
Uit de stukken volgt dat verweerder klager heeft overgeplaatst vanuit de AIT van de PI Alphen naar de AIT van de PI Arnhem, omdat een gedetineerde naar de AIT van de PI Alphen moest worden overgeplaatst en dat het verblijf van die gedetineerde in de PI Alphen zou betekenen dat er een ongewenste groepssamenstelling zou ontstaan. Bij de bestudering van de mogelijkheden is gebleken dat klager overgeplaatst moest worden.
Gelet op artikel 25, achtste lid, van de Regeling, kan de beroepscommissie die beslissing – ondanks klagers goede gedrag – volgen. De beroepscommissie ziet geen aanleiding om te twijfelen aan het standpunt van verweerder dat alleen klager kon worden overgeplaatst. Voor zover klager aanvoert dat zijn familie hem moeilijker kan bezoeken, geldt dat regionale plaatsing van ondergeschikt belang is.
Over klagers argument dat zijn ouders hem vanwege diverse fysieke aandoeningen niet kunnen bezoeken, overweegt de beroepscommissie dat de aard van dit verzoek aanleiding voor verweerder kan vormen om de medisch adviseur bij de afdeling Individuele Medische Advisering (hierna: de medisch adviseur) een advies uit te laten brengen. In dit kader geldt evenwel dat klager de gestelde problematiek met twee brieven van een huisarts uit 2022 heeft onderbouwd. Een recente verklaring ontbreekt. Bij deze stand van zaken bestaat er naar het oordeel van de beroepscommissie geen aanleiding om de medisch adviseur een advies uit te laten brengen. Bovendien is niet gesteld of gebleken dat klager is verstoken van bezoek.
Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 10 januari 2025 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. Jongsma, voorzitter, mr. M.F.A. van Pelt en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. L. Veerkamp, secretaris.
secretaris voorzitter