Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/36643/GA, 9 april 2025, beroep
Uitspraakdatum:09-04-2025

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          23/36643/GA

Betreft  [klager]

Datum  9 april 2025

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen:

  1. de beslissing om klager voor de duur van dertien weken (gedeeltelijk) in te sluiten tijdens de arbeidsblokken (R-2023-138);
  2. de beslissing om klager in te sluiten tijdens de arbeid, terwijl hij al langer dan zes weken ziek is (R‑2023-426).

De beklagcommissie bij de locatie Roermond heeft op 28 september 2023 de klachten ongegrond verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. R.I. Kool, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van de locatie Roermond (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

In de wetsgeschiedenis is opgenomen dat “indien door de medische dienst wordt vastgesteld dat een gedetineerde wegens een medische beperking voor een langere periode niet in staat is om arbeid te verrichten, hij niet wordt ingesloten gedurende de periode dat de arbeidsongeschiktheid voortduurt”. In de huisregels wordt invulling gegeven aan het begrip ‘een langere periode’, namelijk: langer dan zes maanden. Een dergelijke termijn zou de directeur voor lange tijd van de inspanningsverplichting ontslaan om gedetineerden uit te sluiten en een vervangend programma aan te bieden. Een termijn van twaalf weken (ongeveer drie maanden) zou passender zijn. Overigens was klager al sinds dertien weken voorafgaand aan 6 juni 2023 (deels) niet in staat om deel te nemen aan de arbeid. Er is dan ook geen nieuwe periode gaan lopen vanaf 6 juni 2023.

Klager verzoekt om het beroep mondeling te mogen toelichten.

Standpunt van de directeur

De directeur verwijst naar wat hij in de beklagprocedure naar voren heeft gebracht. Verder vult de directeur aan dat klager zelf stelt dat hij ruim zes weken ziek is. In de locatie Roermond wordt er in de huisregels invulling gegeven aan het begrip ‘een langere periode’, namelijk zes maanden. Volgens de advocaat zou een periode van dertien weken niet onredelijk zijn. Klager voldoet niet aan de termijn van zes maanden en ook niet aan de termijn van dertien weken.

 

3. De beoordeling

Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. Dit verzoek is niet onderbouwd, terwijl de stukken voldoende informatie bevatten om het beroep te kunnen beoordelen. De beroepscommissie wijst het verzoek daarom af.

Beklag a.

In artikel 3.2 van de huisregels staat het volgende vermeld: “De inrichtingsarts is bevoegd om u een medische contra-indicatie voor deelname aan de arbeid op te leggen. Met andere woorden, de arts bepaalt of u uitgesloten bent van deelname aan de arbeid op medische gronden. Wanneer u tijdelijk (minder dan zes maanden) door ziekte dan wel door arbeidsongeschiktheid niet in staat bent arbeid te verrichten, dan wordt u gedurende het arbeidsblok ingesloten op eigen cel”.

Het is de taak van de inrichtingsarts om een gedetineerde al dan niet arbeidsongeschikt te verklaren. Dit is immers een medisch oordeel, net als de inschatting of aangepast werk aangewezen is. Vast staat in dit geval dat klager niet als arbeidsongeschikt is aangemerkt. Klager werkte twee uur per dag. De medische dienst heeft aangegeven dat klager meer dan twee uur per dag kan werken, indien de werkzaamheden worden aangepast. De beroepscommissie is van oordeel dat de bovengenoemde huisregel in het geval van klager dan ook niet van toepassing is. Daarmee kan de vraag of een termijn van zes maanden een redelijke invulling van het begrip ‘een langere periode’ is, hier achterwege blijven. Ter beoordeling van de beroepscommissie staat de vraag of de beslissing om klager twee uur per dag in te sluiten tijdens het arbeidsblok in strijd met de wet of onredelijk en onbillijk is.

Klager heeft onweersproken gesteld dat hij heeft aangegeven open te staan voor alternatieve arbeid. Uit het dossier volgt dat er geen aangepaste arbeid kon worden gevonden voor klager. Het is naar het oordeel van de beroepscommissie echter niet duidelijk of en in hoeverre de directeur heeft gezocht naar passende werkzaamheden en alternatieven en waarom het aanbieden van aangepaste arbeid niet mogelijk zou zijn.

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, moet de beslissing van de directeur om klager gedurende twee uren tijdens het arbeidsblok in te sluiten in dit geval als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom in zoverre gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre vernietigen en beklag a. alsnog gegrond verklaren. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De beroepscommissie zal deze vaststellen op €50,-.

Beklag b.

Het beklag is gericht tegen (de toepassing van) een algemene regel

De beroepscommissie begrijpt dat klager zich op 6 juni 2023 heeft ziekgemeld en dat hij ten tijde van het indienen van de klacht al langer dan zes weken ziek was. Hoewel de medische dienst klager toen kennelijk nog steeds niet als arbeidsongeschikt had aangemerkt, begrijpt de beroepscommissie dat de medische dienst wel had geoordeeld dat klager vanaf de ziekmelding helemaal niet meer in staat was om arbeid te verrichten. Naar het oordeel van de beroepscommissie is daarmee vanaf 6 juni 2023 sprake van een andere situatie dan in beklag a. aan de orde was.

Nu klager wegens medische beperkingen werd ingesloten, vloeit de beslissing om klager vanaf 6 juni 2023 in te sluiten tijdens het arbeidsblok en geen alternatief aan te bieden, rechtstreeks voort uit de onder de beoordeling van beklag a. genoemde huisregel. Tegen (de concrete toepassing van) een algemene regel staat geen beklag open, tenzij die regel in strijd is met hogere wet- of regelgeving. Daarover overweegt de beroepscommissie als volgt.

Strijd met hogere wet- of regelgeving?

Artikel 5, eerste lid, van de Pbw in samenhang met artikel 2, eerste lid, van de Regeling model huisregels penitentiaire inrichtingen (hierna: de Regeling) bepaalt dat de directeur, met inachtneming van het in de Regeling vastgestelde model, huisregels voor de inrichting of afdeling vaststelt. Dit model is een uitwerking van de wet en bevat onderdelen die voor alle huisregels verplicht zijn. In dit model is het volgende opgenomen: “Indien de medische dienst vaststelt dat u vanwege een medische beperking voor een langere periode niet in staat bent arbeid te verrichten, wordt u tijdens het arbeidsblok niet ingesloten zolang deze periode duurt. Zodra u volgens de medische dienst weer in staat bent arbeid uit te voeren en u weigert dit, wordt u wel ingesloten”.

Ook in de toelichting op de Wet straffen en beschermen staat opgenomen dat indien door de medische dienst wordt vastgesteld dat een gedetineerde wegens een medische beperking voor een langere periode niet in staat is om arbeid te verrichten, hij niet wordt ingesloten gedurende de periode dat de arbeidsongeschiktheid voortduurt. Zodra de gedetineerde volgens de medische dienst weer in staat is om arbeid te verrichten en dit weigert, wordt hij wel ingesloten (Stcrt. 2021, 28357, artikel III, onderdeel E, p. 22). De wetgever heeft niet bepaald na welke periode een gedetineerde niet meer mag worden ingesloten, indien deze wegens een medische beperking niet kan deelnemen aan de arbeid, maar ruimte gelaten aan de directeur om dit begrip nader in te vullen. De directeur heeft in de huisregels van de locatie Roermond ‘een langere periode’ nader ingevuld als ‘een periode van langer dan zes maanden’.

Het hanteren van een periode van zes maanden leidt tot de situatie dat gedetineerden, die wegens arbeidsongeschiktheid niet kunnen werken, zes maanden lang twintig uur per week (extra) kunnen worden ingesloten. De gemiddelde duur van een verblijf in detentie bedroeg in 2023 vier maanden. Minder dan dertig procent van de gedetineerden verbleef langer dan drie maanden in detentie.[1] Het grootste gedeelte van de gedetineerden verbleef dan ook korter dan zes maanden in detentie. Dat betekent dat de grootste groep gedetineerden, in het geval van (langdurige) ziekte dan wel arbeidsongeschiktheid, geheel niet voor uitsluiting tijdens het arbeidsblok in aanmerking zal komen bij het hanteren van een grens van zes maanden.

Hoewel de precieze periode door de wetgever niet is bepaald, valt naar het oordeel van de beroepscommissie uit de wetsgeschiedenis wel af te leiden dat de wetgever belang hecht aan het uitsluiten van gedetineerden in geval van arbeidsongeschiktheid. De beroepscommissie komt tot de conclusie dat de wetgever met ‘een langere periode’ dan ook niet een periode van langer dan zes maanden zal hebben bedoeld. Een kortere periode dan de in de huisregel opgenomen zes maanden kan leiden tot een grotere druk op het inrichtingspersoneel. Er is immers meer personeel nodig om de gedetineerden uit te sluiten en eventueel zorg te dragen voor een alternatief programma. Tegen deze achtergrond acht de beroepscommissie een periode van maximaal drie maanden een redelijke invulling van het begrip ‘een langere periode’ als bedoeld in de Regeling.

Gelet op het voorgaande is de huisregel van de locatie Roermond, waarin is bepaald dat een gedetineerde de eerste zes maanden van zijn ziekte/arbeidsongeschiktheid wordt ingesloten, in strijd met de Regeling, voor zover die insluiting de duur van drie maanden te boven gaat. De beklagcommissie heeft klager dus terecht ontvangen in zijn beklag.

Inhoudelijke beoordeling

Zoals al eerder overwogen, was er naar het oordeel van de beroepscommissie vanaf 6 juni 2023 sprake van een nieuwe situatie. Klager heeft zich op 6 juni 2023 ziekgemeld en de beroepscommissie begrijpt dat klager vanaf dat moment – ook naar het oordeel van de medische dienst – niet meer in staat was om te werken. Klager beklaagt zich op 21 juli 2023 over het feit dat hij onterecht werd ingesloten. Hij was toen zes en een halve week volledig ziekgemeld. Op het moment dat klager zijn beklag indiende, werd hij dan ook nog niet langer dan drie maanden ingesloten op basis van de huisregel. Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van de directeur om klager in die periode in te sluiten niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom in zoverre ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre bevestigen met wijziging van de gronden.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag a. gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart dit beklag alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €50,-.

 

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag b. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie met wijziging van de gronden.

 

Deze uitspraak is op 9 april 2025 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. J.T.W. van Ravenstein, voorzitter, mr. dr. P. Jacobs en mr. R. Raat, leden, bijgestaan door mr. L.A.E. Rijnja, secretaris.

 

secretaris         voorzitter

 


[1] DJI, ‘Infographic Gevangeniswezen 2024’, dji.nl.

Naar boven