Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 24/41310/TP, 6 januari 2025, beroep
Uitspraakdatum:06-01-2025

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          24/41310/TP

Betreft             [klager]

Datum             6 januari 2025

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

 

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beroep ingesteld tegen een fictieve beslissing van de (toenmalig) Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) tot verlenging van de passantentermijn.

De beroepscommissie heeft klagers raadsman, mr. V.S.J. Chorus, en namens verweerder mr. T.J. Crom gehoord op de digitale zitting van 26 november 2024.

Van de zijde van verweerder waren […], senior selectiefunctionaris, en […], coördinerend juridisch adviseur bij de Dienst Justitiële Inrichtingen, als toehoorders aanwezig. Daarnaast was mr. J.M.M. van den Hoek, secretaris bij de RSJ, als toehoorder aanwezig.

Klager heeft door verbindingsproblemen aan de zijde van de inrichting niet kunnen deelnemen aan de digitale zitting. Klagers raadsman heeft te kennen gegeven dat de behandeling ter zitting desondanks doorgang kon vinden en dat hij namens klager het woord zou voeren.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Sinds 3 oktober 2023 komt klager in aanmerking voor voorwaardelijke invrijheidstelling. Overeenkomstig artikel 6.3, eerste lid, van de Wet forensische zorg (Wfz) diende klager binnen een termijn van vier maanden in een tbs-instelling geplaatst te worden, welke termijn telkens met vier maanden kan worden verlengd. In klagers geval is de termijn van vier maanden verstreken en is deze termijn op of omstreeks 4 juni 2024 opnieuw (stilzwijgend) verlengd. Het nog niet plaatsen van klager in een tbs-instelling heeft niets te maken met onderbezetting of een wachtlijst, maar met zijn unieke situatie en het niet tijdig onderzoeken van de (on)mogelijkheden tot plaatsing van klager in een tbs-instelling. Klager heeft op 16 maart 2022 een hersenbloeding gehad, hij is sindsdien tot aan zijn nek verlamd en kan alleen zijn linkerarm gedeeltelijk bewegen. Spreken kan hij alleen met behulp van een spraakcomputer. De verwachting is dat zijn medische situatie niet zal verbeteren. Klager stelt primair dat hij ‘tbs-ongeschikt’ is en dat verweerder niet tot een verlenging van de passantentermijn had mogen overgaan. Vanwege zijn medische toestand vormt klager op geen enkele wijze een gevaar voor de maatschappij en dient hij voorwaardelijk in vrijheid te worden gesteld.

Subsidiair heeft verweerder onvoldoende voortvarend gehandeld om de (on)mogelijkheden tot plaatsing in een tbs-instelling te onderzoeken. Het is onbegrijpelijk dat de plaatsingsmogelijkheden per tbs-instelling worden onderzocht. Van oktober 2023 tot en met heden is de conclusie dat de somatische zorg niet kan worden verleend door FPC Dr. S. van Mesdag en FPC Oostvaarderskliniek. Op dit moment wordt onderzocht of de tbs-zorg kan worden verleend door FPC Van der Hoeven Kliniek op locatie van het Justitieel Centrum voor Somatische Zorg (JCvSZ) Scheveningen.

Gelet op het voorgaande wordt – primair en subsidiair – verzocht om aan klager vanaf 3 oktober 2023 een vergoeding van €650,- per maand toe te kennen, met een driemaandelijkse verhoging van €150,-. Hierbij is aansluiting gezocht bij de standaardbedragen tegemoetkoming in geval van detentieongeschiktheid overeenkomstig het bepaalde in artikel 76 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw). In dit verband wordt ook verwezen naar RSJ 31 oktober 2022, 22/28478/TP.

Meer subsidiair meent klager dat de huidige detentie onrechtmatig is en dat hij daarom recht heeft op een schadevergoeding. Nu de termijn van vier maanden is verstreken, is klagers huidige verblijf in detentie in strijd met de artikelen 5 en 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Ook is er sprake van strijd met artikel 3 van het EVRM en artikel 10 van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR). Er is sprake van een onmenselijke behandeling. Door klager niet te plaatsen in een tbs-instelling (na negen maanden niet eens te plaatsen op een wachtlijst) is sprake van een uitzichtloze situatie. In dit verband wordt verwezen naar de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 26 april 2016, nr. 10511/10 (Murray v. the Netherlands). Er wordt dan ook verzocht om een schadevergoeding van €250,- per maand toe te kennen vanaf het moment dat klager vier maanden tbs-passant was, welk bedrag moet worden verhoogd naar €375,- per maand vanaf de zevende maand, waarna dit laatste bedrag iedere drie maanden moet worden verhoogd met €150,-.

Standpunt van verweerder

Het beroep is gericht tegen de fictieve of stilzwijgende verlenging van de passantentermijn. Het is vaste jurisprudentie, zoals blijkt uit RSJ 11 juli 2024, 24/39040/TP, dat het verblijf van een tbs-passant in een Penitentiaire Inrichting (PI) ten gevolge van capaciteitsgebrek in strijd met het recht is zodra dit verblijf langer dan vier maanden voortduurt. Er bestaat geen discussie over de omstandigheid dat klager sinds 3 oktober 2023 tbs-passant is en dat zijn verblijf in een penitentiaire setting dus al langer dan vier maanden duurt. Dat klager tbs-passant is, houdt niet alleen verband met capaciteitsgebrek in tbs-instellingen, maar ook met zijn medische/somatische situatie. Dit doet er echter niet aan af dat de passantentermijn van vier maanden zoals neergelegd in artikel 6.3, eerste lid, van de Wfz is verstreken en dat het beroep in zoverre gegrond is. Dit betekent dat klager recht heeft op een financiële tegemoetkoming. Klager kan aanspraak maken op de in de vaste rechtspraak van de beroepscommissie gehanteerde bedragen. Hij heeft echter geen recht op de door hem verzochte hogere tegemoetkoming, omdat niet is gebleken dat hij detentieongeschikt is. Klager heeft die stelling niet onderbouwd. Volgens het JCvSZ is van detentieongeschiktheid geen sprake en krijgt klager in het JCvSZ de benodigde intensieve somatische zorg. Verweerder ziet geen aanwijzingen dat de noodzakelijke zorg niet geleverd kan worden.

Er heeft in augustus 2023, vooruitlopend op de datum waarop klager voor het eerst in een tbs-instelling zou kunnen worden geplaatst, vanwege klagers medische situatie een gesprek plaatsgevonden met zijn behandelaren in het JCvSZ, waarbij zijn behandelaren hebben toegelicht welke (intensieve) somatische zorg klager nodig heeft. Vervolgens is klager – in afwijking van de vaste werkwijze – gelijktijdig bij twee verschillende tbs-instellingen aangemeld en zijn er meerdere gesprekken met deze instellingen gevoerd om tot een plaatsing van klager te kunnen komen. Gebleken is dat gezien de somatische problematiek van klager een plaatsing in een tbs-instelling heel moeilijk zal zijn. Er wordt daarom onderzocht of de tbs-behandeling van klager op ambulante basis binnen het JCvSZ zou kunnen plaatsvinden, waarbij het JCvSZ de somatische zorg zou blijven leveren en een tbs-instelling de forensische behandeling van klager op ambulante basis op zich zou nemen. In dit verband is het Neuroloket van het Pieter Baan Centrum (PBC) en het PBC zelf verzocht om onderzoek te verrichten naar de behandelmogelijkheden van klager in het kader van de tbs-maatregel. Juist vanwege klagers bijzondere medische situatie zijn en worden er extra inspanningen verricht. Het feit dat klager nog niet in een tbs-instelling is geplaatst moet worden bezien tegen de achtergrond van de passantenproblematiek en klagers specifieke medische situatie.

De overige beroepsgronden die namens klager naar voren zijn gebracht, gaan het bestek van deze beroepsprocedure te buiten en falen, aldus verweerder. Het gaat dan in het bijzonder om de stellingname dat een tbs-behandeling niet langer nodig is en dat klager voorwaardelijk in vrijheid zou moeten worden gesteld. In dit verband wordt opgemerkt dat het PBC in samenwerking met het Neuroloket onderzoek verricht naar (onder meer) de vraag of in klagers geval nog sprake is van een recidiverisico. De behandelaren van klager in het JCvSZ zien overigens tot op heden geen indicatie dat het gevaar voor recidive inmiddels is geweken en zij hanteren dan ook een op klager toegesneden bejegeningsplan. Ook het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) gaat in de indicatiestelling van 29 september 2022 ervan uit dat er nog steeds sprake is van een recidiverisico. De hiervoor aangehaalde stellingname van klager kan pas inhoudelijk worden beoordeeld als de uitkomst van het onderzoek van het PBC en het Neuroloket bekend is. Als uit dit onderzoek naar voren komt dat een tbs-behandeling niet langer nodig is vanwege het ontbreken van een recidiverisico (en daarmee gevaar voor de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen in de zin van art. 38d, tweede lid  van het Wetboek van Strafrecht (WvSr), ligt het in de rede om dit te betrekken in de gratieprocedure. De vraag of de tbs-maatregel nog ten uitvoer moet worden gelegd en of klager voorwaardelijk in vrijheid moet worden gesteld, ligt hoe dan ook niet voor in deze (of een volgende) beroepsprocedure.

Ook klagers (niet toegelichte) stelling dat zijn verblijf in detentie in strijd is met artikelen 5 en 8 van het EVRM of dat sprake is van een uitzichtloze situatie die in strijd is met artikel 3 van het EVRM en artikel 10 van het IVBPR, valt in beginsel buiten de reikwijdte van dit beroep. Verweerder tekent daarbij aan dat de stellingen niet opgaan. Aan klagers verblijf in detentie (in afwachting van een tbs-behandeling) ligt allereerst een onherroepelijke veroordeling door de strafrechter ten grondslag. Blijkens artikel 9, tweede lid, aanhef en onder f, van de Pbw kunnen ter beschikking gestelden in een huis van bewaring of gevangenis worden geplaatst voor zolang opname in de voor hen bestemde plaats niet mogelijk is. De tbs-maatregel is de titel van de vrijheidsbeneming. De (fictieve) beslissing tot verlenging van de passantentermijn kan aldus wegens strijd met artikel 5 (of 8) van het EVRM niet leiden tot invrijheidsstelling.

Van een schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 10 van het IVBPR is evenmin sprake. Het beroep op de zaak Murray v. the Netherlands gaat allereerst mank. In die zaak ging het om een levenslanggestrafte gedetineerde met geestelijke problematiek. Het EHRM oordeelde dat er voor deze levenslanggestrafte geen sprake was van een ‘realistic prospect of release’, nu er tijdens detentie geen behandeling werd aangeboden en het recidiverisico dus niet zodanig kon worden verlaagd dat de levenslanggestrafte in aanmerking zou kunnen komen voor herziening van de levenslange gevangenisstraf. Het Hof nam daarom een schending van artikel 3 van het EVRM aan. Het spreekt voor zich dat de feitelijke omstandigheden in de zaak Murray v. the Netherlands geen gelijkenis vertonen met die in klagers zaak. Aan klager is geen levenslange gevangenisstraf opgelegd, maar een tbs-maatregel die, tenzij een rechter oordeelt op de voet van artikel 38d, tweede lid, van het WvSr dat de termijn moet worden verlengd, van rechtswege wordt beëindigd na verloop van twee jaren. Indien geen sprake meer zou zijn van een gevaar voor de veiligheid van anderen of de samenleving – zoals klager stelt – zal de tbs-maatregel dus na verloop van twee jaren worden beëindigd. Dat betekent ook dat er – bij die omstandigheden – sprake is van een ‘prospect of release’. Daarbij komt dat de Staat thans laat onderzoeken wat de betekenis van de somatische situatie van klager is voor het recidivegevaar en de behandelmogelijkheden, opdat de tenuitvoerlegging van de tbs-maatregel op een voor klager passende manier kan worden aangevangen. Ook daarom is een schending van artikel 3 van het EVRM niet aan de orde.

Gelet op het voorgaande concludeert verweerder dat klager meer dan vier maanden als tbs-passant in een PI verblijft en dat het beroep in zoverre gegrond is. Klager heeft daarom recht op een financiële tegemoetkoming conform zijn meer subsidiaire verzoek. Verweerder zal klager een vergoeding aanbieden tegen finale kwijting zodra duidelijk is op welk bedrag die vergoeding moet worden gesteld, oftewel zodra klager niet langer tbs-passant is. De overige beroepsgronden falen, aldus verweerder.

 

3. De beoordeling

In artikel 6.3, eerste lid, van de Wfz is bepaald dat de plaatsing van een tbs‑gestelde in een instelling geschiedt binnen een termijn van vier maanden na aanvang van de termijn van de tbs. Deze termijn kan telkens met vier maanden worden verlengd. Met een beslissing tot verlenging wordt gelijkgesteld een weigering om binnen een termijn van vier maanden te beslissen.

Aan klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege opgelegd. De tbs van klager is ingegaan op 3 oktober 2023. Sindsdien verblijft klager in afwachting van zijn plaatsing in een tbs‑instelling als passant in het JCvSZ Scheveningen.

Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie is de feitelijke voortzetting van het verblijf van klager als tbs-passant in een PI ten gevolge van capaciteitsgebrek, ongeacht of hieraan een al dan niet fictieve beslissing tot verlenging van de passantentermijn ten grondslag ligt, in strijd met het recht vanaf het moment dat dit verblijf vier maanden heeft geduurd.

De totale duur van het verblijf van klager als tbs-passant in een PI bedraagt inmiddels meer dan vier maanden. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren en de bestreden (fictieve) beslissing tot voortzetting van het passantenverblijf vernietigen.

Tegemoetkoming

Namens klager is – primair en subsidiair – verzocht om een financiële tegemoetkoming van €650,- per maand, omdat klager gezien zijn medische/somatische situatie ‘tbs-ongeschikt’ zou zijn, en, indien dat niet vast zou komen te staan, verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld om de (on)mogelijkheden van klagers plaatsing in een tbs-instelling te onderzoeken. De beroepscommissie is van oordeel dat, anders dan klagers raadsman heeft gesteld, het door klager verzochte bedrag niet in overeenstemming is met de standaardbedragen tegemoetkoming, nu de financiële tegemoetkoming van €650,- per maand van toepassing is in situaties waarbij sprake is van detentieongeschiktheid in de zin van artikel 76 van de Pbw. De beroepscommissie stelt vast dat, gelet op de door verweerder verstrekte inlichtingen, hiervan bij klager geen sprake is, maar dat sprake is van een situatie in de zin van artikel 6.3 van de Wfz.

De beroepscommissie is van oordeel dat in gevallen als deze een financiële tegemoetkoming dient te worden toegekend, waarvan de hoogte dient te worden vastgesteld op een bedrag van €250,- per maand vanaf de dag dat het verblijf van de tbs-passant in een PI vier maanden heeft geduurd en €375,- per maand met ingang van de zevende maand van de passantentermijn, tot de dag waarop plaatsing in een tbs-instelling daadwerkelijk is verwezenlijkt, met dien verstande dat dit laatste bedrag telkens na het verstrijken van een periode van drie maanden van voortgezet verblijf in een PI wordt verhoogd met een bedrag van €150,- per maand en dat vanaf zestien dagen de passantentermijn op een hele maand wordt afgerond.

De beroepscommissie overweegt ten aanzien van klagers stelling dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld om de (on)mogelijkheden van klagers plaatsing in een tbs-instelling te onderzoeken, als volgt. Uit de door verweerder verstrekte inlichtingen komt naar voren dat de Divisie Individuele Zaken (DIZ) van de Dienst Justitiële Inrichtingen het NIFP om een tweede indicatiestelling heeft verzocht vanwege klagers gewijzigde medische situatie na het doormaken van een herseninfarct. Die indicatiestelling is op 29 september 2022 afgegeven. Daarnaast heeft er, vooruitlopend op de datum waarop klager voor het eerst in een tbs-instelling geplaatst zou kunnen worden, in augustus 2023 vanwege zijn medische situatie een overleg plaatsgevonden tussen een vertegenwoordiger van DIZ en de behandelaren van klager in het JCvSZ, waarbij is besproken welke (intensieve) somatische zorg klager nodig heeft. Ook heeft DIZ in afwijking van de vaste werkwijze klager in hetzelfde tijdsbestek, respectievelijk op 10 januari 2024 en op 2 februari 2024 – aangemeld bij zowel bij FPC Dr. S. van Mesdag als bij FPC Oostvaarderskliniek. Vervolgens heeft DIZ FPC Van der Hoeven Kliniek benaderd met de vraag of dat deze instelling mogelijkheden ziet om klager ambulant te behandelen. Gebleken is dat er eerst meer zicht moet komen op de behandelmogelijkheden van klager in het licht van de neurologische gevolgen van het herseninfarct. Op dit moment bevindt het onderzoek van het Neuroloket en het PBC naar de mogelijkheden om klager te behandelen in het kader van een tbs-instelling zich in de afrondende fase, zo heeft verweerder ter zitting aangegeven. Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de beroepscommissie niet gebleken dat door verweerder onvoldoende voortvarend wordt gehandeld bij het onderzoeken van de (on)mogelijkheden om klager in een tbs-instelling te plaatsen. De beroepscommissie ziet dan ook geen aanleiding om, in afwijking van de standaardbedragen tegemoetkoming, een hogere tegemoetkoming aan klager toe te kennen.

Hetgeen verder door klagers raadsman is aangevoerd, valt naar het oordeel van de beroepscommissie buiten de reikwijdte van deze procedure. De beroepscommissie zal dit daarom buiten beschouwing laten.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €250,- per maand vanaf de dag dat het verblijf van klager in een PI vier maanden heeft geduurd en €375,- per maand met ingang van de zevende maand van de passantentermijn, tot de dag waarop plaatsing in een tbs-inrichting daadwerkelijk is verwezenlijkt, met dien verstande dat dit laatste bedrag telkens na het verstrijken van een periode van drie maanden van voortgezet verblijf in een PI wordt verhoogd met een bedrag van €150,- per maand en dat vanaf zestien dagen de passantentermijn op een hele maand wordt afgerond.

 

Deze uitspraak is op 6 januari 2025 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J.A.G. van Baal, voorzitter, dr. T. Jambroes en drs. F.W. Post, leden, bijgestaan door mr. G.J.M. Ankersmit, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven