Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 24/43299/GA, 12 februari 2025, beroep
Uitspraakdatum:12-02-2025

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          24/43299/GA

Betreft             [klager]

Datum             12 februari 2025

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld omdat hij op 23 augustus 2024 maar (ongeveer) 30 minuten gebruik heeft kunnen maken van het bezoekmoment met zijn raadsvrouw in plaats van 50 minuten.

De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Sittard heeft op 9 september 2024 het beklag ongegrond verklaard (G-2024-705). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klagers raadsvrouw, mr. Y. Hamelzky, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager en zijn raadsvrouw gehoord op de digitale zitting van 21 november 2024. De directeur heeft schriftelijk laten weten niet op de zitting te verschijnen.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Op 23 augustus 2024 zou klagers raadsvrouw klager van 10.00 tot 11.00 uur bezoeken om zijn dossier met hem te bespreken wegens een naderende rechtszaak (die op 9 september 2024 zou plaatsvinden). Het duurde 10 minuten om binnen te komen in de PI en vervolgens heeft de raadsvrouw ruim een half uur op klager moeten wachten. Hierdoor waren er slechts 17 minuten over voor de bespreking van klagers dossier, waarvoor een uur nodig was. De raadsvrouw heeft nog wel iets kunnen schuiven in haar agenda waardoor zij iets langer de tijd hadden, maar dit was alsnog niet voldoende. Klagers recht op bezoek is hierdoor ingeperkt en artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) is geschonden.

Klager verzoekt om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.

 

Standpunt van de directeur

De directeur heeft in beroep geen standpunt ingenomen.

 

3. De beoordeling

Ontvankelijkheid

Klager beklaagt zich erover dat hij door het toedoen van het personeel (ongeveer) 30 minuten gebruik heeft kunnen maken van het bezoekmoment met zijn raadsvrouw in plaats van 50 minuten. Klager zou te laat zijn opgeroepen. Uit de stukken leidt de beroepscommissie niet af dat dit een uitdrukkelijke beslissing van de directeur is geweest. Er is in die zin geen sprake van een beslissing van de directeur waartegen beklag kan worden ingesteld op grond van artikel 60 van de Penitentiaire beginselenwet.

In dat geval is de vraag of de directeur – volgens klager – structureel en in belangrijke mate jegens hem is tekortgeschoten in zijn verzorgende taken.

Het te laat oproepen van klager voor zijn advocatenbezoek kan gelijk worden gesteld met een beslissing van de directeur, zoals bedoeld in artikel 60 van de Penitentiaire beginselenwet, indien sprake is van een beklag met voldoende belang voor de gedetineerde. Daarvan is in beginsel slechts sprake wanneer de directeur volgens de gedetineerde jegens hem “structureel en in belangrijke mate tekortschiet in zijn verzorgende taken” (Kamerstukken II 1994/95, 24 263, nr. 3, p. 76).

De beroepscommissie begrijpt uit het dossier dat de klacht ziet op een eenmalig incident. Het gaat dus niet om structureel tekortschieten in de verzorgende taken. Resteert de vraag of desondanks sprake is van een belangrijke (vermeende) tekortkoming, die zou moeten leiden tot de conclusie dat daartegen ook bij een incident moet kan worden geklaagd.

In het verlengde van wat de beroepscommissie in RSJ 21 mei 2024, 23/31610/GA en 23/31673/GA heeft overwogen, ziet de klacht in dit geval op een belangrijke (vermeende) tekortkoming, namelijk de toegang van de advocaat tot een gedetineerde op in de huisregels vastgestelde tijden en plaatsen (artikel 38, zevende lid, van de Pbw). Daartegen moet naar het oordeel van de beroepscommissie ook bij een incident kunnen worden geklaagd (vergelijk RSJ 1 september 2023, 22/30331/GA). Klager is daarom terecht ontvangen in zijn beklag.

 

Inhoudelijk

Tussen klager en de directeur is niet in geschil dat het advocatenbezoek korter heeft geduurd dan klager had gepland en gewenst. Klagers raadsvrouw zou hem tussen 10.00 en 11.00 uur bezoeken. Uit de bezoekregistratie volgt dat de raadsvrouw geregistreerd staat om 10.10 uur. Bij klager staat ‘10.43 uur’ en het volgende tijdstip dat staat vermeld is 11.16 uur. Volgens de inrichting heeft het bezoek 33 minuten geduurd.  

Vooropgesteld zij dat van de inrichting een inspanning mag worden verwacht om bij bezoek de gedetineerde tijdig naar de betreffende locatie te begeleiden, anderzijds mag van de advocaat en de gedetineerde worden verwacht dat zij zich tijdig melden en gereed zijn voor vertrek, nu het logischerwijs binnen de inrichting tijd vergt om personen intern naar een andere locatie te verplaatsen. Van belang is dat er geen wettelijk recht bestaat op advocatenbezoek van een bepaalde duur.

De directeur heeft klagers stelling dat hij te laat is opgeroepen niet weersproken. Dat enkele gegeven met als gevolg dat één contactmoment met zijn raadsvrouw korter is geweest dan gepland en gewenst maakt naar het oordeel van de beroepscommissie echter niet dat aannemelijk is geworden dat de directeur in belangrijke mate is tekortgeschoten in zijn verzorgende taken. Bij dat oordeel betrekt de beroepscommissie verder nog dat dit niet het eerste of laatste moment is geweest dat klager zijn hoger beroep met zijn raadsvrouw heeft kunnen bespreken. Zijn raadsvrouw had hem hieromtrent reeds meerdere keren bezocht en ook na 23 augustus 2024 zijn er nog contactmomenten geweest tussen klager en zijn raadsvrouw. Zo heeft klager nog telefonisch contact gehad met zijn raadsvrouw en heeft er ook nog een fysiek bezoekmoment met zijn raadsvrouw plaatsgevonden. Van een schending van artikel 6 van het EVRM is dan ook geen sprake. Ook volgt de beroepscommissie klager niet in zijn stelling dat er sprake is van inperking zijn recht op bezoek. 

Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie het beroep ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagrechter bevestigen met wijziging van de gronden.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met wijziging van de gronden.

Deze uitspraak is op 12 februari 2025 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. W.S. Korteling, voorzitter, mr. M.F.A. van Pelt en mr. B. van der Werf, leden, bijgestaan door mr. M.S. Ferenczy, secretaris.

 

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven