Nummer 24/41379/GA
Betreft [klager]
Datum 16 december 2024
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van
de directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught (hierna: de directeur)
1. De procedure
[klager] (hierna: klager) heeft beklag ingesteld tegen de afwijzing van 7 maart 2024 van zijn verzoek om deelname aan de ouder-kinddag (OKD) met zijn zoon.
De beklagcommissie bij de PI Vught heeft op 17 juni 2024 het beklag gegrond verklaard en daarbij aan klager een tegemoetkoming toegekend van €90,- (VU 2024/456). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.
De directeur heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.
De beroepscommissie heeft de juridisch medewerker en de plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de PI Vught, klager en zijn raadsman mr. T. van Assendelft de Coningh, gehoord op de zitting van 11 oktober 2024 in de PI Vught.
Het lid van de beroepscommissie mr. S. Djebali was niet ter zitting aanwezig maar leest en beslist op de stukken mee.Mr. S.J.S. Uiterweerd, secretaris bij de RSJ, was als toehoorder aanwezig.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van de directeur
Dat klager in de PI Middelbrug mocht deelnemen aan OKD betekent niet automatisch dat klager ook in de PI Vught (meteen) mag deelnemen aan OKD. Het wel of niet toewijzen van OKD is een beslissing waarin heel zorgvuldig een belangenafweging dient te worden gemaakt, zeker vanwege het feit dat er (jonge) kinderen bij betrokken zijn.
Het verzoek is afgewezen, omdat klager relatief kort in de PI Vught verbleef en nog niet alle feiten en omstandigheden duidelijk waren. Op het moment dat klager in de PI Vught werd geplaatst, heeft het Openbaar Ministerie (OM) contact opgenomen met de directeur om te benadrukken hoe ernstig de feiten waren waar klager van werd verdacht. Daarbij leek het erop dat klagers kind de dupe was geworden van één van zijn eerdere delicten, waarbij de moeder het slachtoffer was. Aangezien de situatie rondom de delicten van klager, de eventuele betrokkenheid van zijn kind en de relatie met de moeder van zijn kind op 7 maart 2024 nog niet duidelijk waren, is besloten om de deelname aan OKD niet toe te staan.
Eén multidisciplinair overleg (MDO) later, op 18 april 2024, is klagers verzoek opnieuw afgewezen. De casemanager had klager verzocht om contact op te mogen nemen met de basisschool om enerzijds te overleggen of klagers kind af en toe vrij kan krijgen om naar het reguliere bezoekuur te komen en anderzijds om met overleg en informatie van de basisschool een betere inschatting te kunnen maken of OKD in het belang van het kind zijn. Nu klager geen toestemming gaf, kon wederom geen goede inschatting worden gemaakt.
De directeur kan zich ook niet vinden in de toegekende tegemoetkoming. Het is niet zo dat de OKD na 7 maart 2024 hadden moeten worden toegewezen. Zo is het verzoek op 18 april 2024 opnieuw afgewezen. OKD wordt maandelijks georganiseerd, maar dat wil niet zeggen dat er voldoende capaciteit is om iedereen elke maand deel te laten nemen. Het is dus niet zo dat klager automatisch drie keer OKD heeft gemist. In de afgelopen maanden heeft de casemanager klagers hele dossier nauwkeurig doorgenomen, contact opgenomen met de moeder van klagers kind en het MDO kunnen voorzien van een volledig beeld. Op 20 juni 2024 is het verzoek toegewezen.
Standpunt van klager
In 9,5 maand detentie heeft klager zijn kind slechts drie keer kunnen zien. Ieder verzoek dat klager doet om zijn kind te zien, wordt afgewezen. Er zijn ook nooit andere bezoektijden door de inrichting aangeboden. Zijn verzoek om deelname aan OKD is onvoldoende gemotiveerd afgewezen. Het is nog steeds niet duidelijk wat precies de signalen van het OM waren. Als er relevante signalen zijn, moeten die in een (schriftelijke) motivering worden opgenomen. In de PI Middelburg ontving klager ook bezoek van zijn kind. Er waren toen geen problemen. De PI Vught heeft een verkeerde inschatting gemaakt. De directeur is er ten onrechte van uitgegaan dat de verdenking van geweld naar de ex-partner betrekking had op de moeder van het kind. Dit misverstand heeft ertoe geleid dat klager drie keer OKD heeft misgelopen. Hoewel een familieband lastig op geld is te waarderen, is de redenering van de beklagcommissie met betrekking tot de tegemoetkoming juist. Daarnaast heeft klager duidelijk onderbouwd waarom hij geen toestemming gaf om te bellen naar de school van zijn zoon. Hij wil niet dat de PI Vught op het schoolplein ter sprake komt.
3. De beoordeling
Op 7 maart 2024 heeft de directeur klagers verzoek om deelname aan OKD met zijn zoon afgewezen. De beklagcommissie heeft geoordeeld dat de afwijzing door de directeur onvoldoende is onderbouwd.
In artikel 3.8.1.2. van de huisregels van de PI Vught is opgenomen:
“Binnen de PI Vught bestaat de mogelijkheid om deel te nemen aan het ouder-kindbezoek. Deze mogelijkheid wordt geboden om u in staat te stellen het contact en de relatie met uw kinderen te onderhouden.”
“Het MDO beoordeelt, aan de hand van de hiervoor geldende criteria of u in aanmerking komt voor deelname aan het ouder-kindbezoek.”
Op grond van artikel 58 en artikel 57, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet behoeft een afwijzing van een verzoek om deelname aan OKD niet op schrift te worden gesteld. De directeur heeft een eigen discretionaire bevoegdheid om, na het maken van een individuele belangenafweging, het verzoek af te wijzen. Dat de beslissing niet op schrift behoeft te worden gesteld, laat onverlet dat gemotiveerd kenbaar moet zijn gemaakt aan de gedetineerde wat de reden is voor het afwijzen van een verzoek om deelname.
De beroepscommissie stelt voorop dat het belang van het kind om op een veilige en verantwoorde manier met zijn gedetineerde ouder contact te hebben een eerste overweging in de door de directeur te maken belangenafweging dient te zijn.
Uit de stukken komt naar voren dat het OM na overplaatsing van klager uit eigen beweging contact met de inrichting had opgenomen om te benadrukken hoe ernstig de delicten zijn waarvan klager wordt verdacht. Het leek erop dat het kind van klager mogelijk de dupe was geworden van één van die delicten (mishandeling van de ex-partner). Er zou bovendien sprake zijn van een moeizame samenwerking tussen klager en zijn ex-partner. De directeur heeft in beklag toegelicht dat (nader) onderzoek moest worden verricht naar de voornoemde signalen, zeker nu klager op dat moment pas relatief kort in de PI Vught verbleef. Het verzoek om OKD is daarom afgewezen.
In beroep heeft de directeur toegelicht dat het te verrichten onderzoek bestond uit het verkrijgen van meer duidelijkheid en informatie omtrent de situatie rondom de delicten, de betrokkenheid van klagers kind en de relatie met de moeder van het kind.
De beroepscommissie overweegt dat nadere informatie of afwegingen in de beklag- en beroepsprocedure naar voren mogen komen. Daarbij geldt wel dat voor de gedetineerde voldoende kenbaar moet zijn waarop de initieel afwijzende beslissing is gebaseerd (vergelijk RSJ 26 november 2021, 21/19702/GA en RSJ 1 mei 2023, 22/25615/GA en 22/25618/GA). Op basis van de stukken en wat ter zitting is besproken, is naar het oordeel van de beroepscommissie voor klager voldoende gemotiveerd kenbaar waarop de initiële afwijzende beslissing was gebaseerd, namelijk de negatieve signalen vanuit het OM inzake de ernst van één van klagers delicten (mishandeling ex-partner) en de (mogelijke) negatieve effecten daarvan op zijn zoon en de noodzaak daarnaar nader onderzoek te doen. Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft de directeur een individuele belangenafweging gemaakt op basis waarvan hij het verzoek om deelname aan OKD bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, in redelijkheid kon afwijzen. De omstandigheid dat klager in de PI Middelburg wel mocht deelnemen aan OKD doet daaraan in dit geval dus niet af.
Gelet op al het voorgaande zal de beroepscommissie het beroep van de directeur gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog ongegrond verklaren. De grondslag van de aan klager toegekende tegemoetkoming komt daarmee te vervallen.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.
Deze uitspraak is op 16 december 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. R. Raat, voorzitter, mr. S. Djebali en mr. M.F.A. van Pelt, leden, bijgestaan door mr. P.L. Kraaijenbrink, secretaris.
secretaris voorzitter