Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 24/39961/TF, 16 december 2024, beroep
Uitspraakdatum:16-12-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          24/39961/TF

Betreft [klager

Datum 16 december 2024

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

 

[klager (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan tot vervroegde plaatsing in een tbs-instelling.

De (toenmalig) Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 20 maart 2024 afgewezen.

Klagers raadsvrouw, mr. J.A. Aaldijk, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en […], namens verweerder, gehoord op de digitale zitting van 31 oktober 2024.

Van de zijde van verweerder was […] als toehoorder aanwezig. Daarnaast was mr. J.M.M. van den Hoek, secretaris bij de RSJ, als toehoorder aanwezig.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager heeft verzocht hem eerder te plaatsen in een tbs-instelling dan de ingangsdatum van de voorwaardelijke invrijheidsstelling nu hij zowel op psychisch als op fysiek vlak kampt met onevenredig veel beperkingen. Hierdoor is de kwaliteit van zijn leven in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught ver onder de maat. Bovendien ontbreekt het in het PPC aan de specialistische zorg die klager nodig heeft. Verweerder heeft het verzoek afgewezen nu er – kort gezegd – onvoldoende dringende medische redenen aanwezig zijn die een plaatsing op een eerder tijdstip noodzakelijk maken. Klager is het hier niet mee eens. Hij heeft een herseninfarct gehad, waardoor hij halfzijdig verlamd is. Klager kan hierdoor niet goed meer lopen en meedoen in de PI. Hij maakt gebruik van een rolstoel. Bovendien kampt hij – zoals reeds aangevoerd en uit het medisch dossier blijkt – ook met andere ernstige psychische en fysieke beperkingen. Door verweerder is aangevoerd dat klager hier adequate hulp voor ontvangt. Er zouden zorg- en behandelinrichtingswerkers (ZBIW-ers) aanwezig zijn, die nauw samenwerken met de medische dienst. Het personeel doet inderdaad hun best, maar zij bieden geenszins de zorg die klager nodig heeft voor zijn specifieke medische situatie nu zij geen verpleegkundigen zijn. Zo heeft klager enige tijd geleden zijn been gebroken en heeft het 48 uur geduurd voordat hij naar het ziekenhuis werd ingestuurd. Dit alles maakt dat klager de medische zorg in de PI thans ondermaats vindt, zodat plaatsing in een tbs-instelling op een eerder tijdstip volgens hem noodzakelijk is. Er is dan ook ten onrechte door verweerder besloten klager niet eerder in een tbs-instelling te plaatsen. Klager verzoekt om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.

 

Standpunt van verweerder

De beslissing van 20 maart 2024 strekkende tot afwijzing van klagers verzoek tot vervroegde plaatsing in een tbs-instelling is op goede gronden genomen. Op grond van artikel 6.4, tweede lid, van het Besluit forensische zorg (Bfz) wordt een gedetineerde die tevens een tbs-maatregel met dwangverpleging opgelegd heeft gekregen in beginsel pas in een tbs-instelling geplaatst nadat het ten uitvoer te leggen gedeelte van de gevangenisstraf is ondergaan. De plaatsing in een tbs-instelling kan op een eerder tijdstip plaatsvinden, indien er dringende medische redenen aanwezig zijn die plaatsing op een eerder tijdstip noodzakelijk maken. Er is ter beoordeling hiervan advies gevraagd aan de Adviescommissie Geestelijk Gestoorde Gedetineerden (hierna: de adviescommissie). Daarnaast heeft het PPC van de PI Vught op verzoek van de adviescommissie een selectieadvies uitgebracht. Uit het selectieadvies van het PPC van de PI Vught volgt dat de doelstelling van het PPC is dat de zorg die geboden wordt in het PPC vergelijkbaar is met de zorg buiten een penitentiaire inrichting. Klager verblijft op een cel voor mindervaliden die verder is aangepast aan zijn individuele behoeften. De cel bevat onder meer een alarm. Daarnaast werken er verpleegkundig ZBIW-ers op de afdeling waar klager verblijft. Zij werken nauw samen met de medische dienst. Hoewel de verzorging van klager intensief is, kan het afdelingspersoneel – tezamen met de medische dienst – de zorg bieden die klager nodig heeft. Wanneer specialistische zorg nodig is, wordt gebruik gemaakt van onder andere het Jeroen Bosch Ziekenhuis in Den Bosch. Er zijn met dit ziekenhuis afspraken gemaakt in verband met klagers situatie. Het PPC van de PI Vught ziet geen hiaten in de benodigde zorg. Daarnaast heeft het PPC extra grote bewegingsruimte waardoor klager zich in zijn rolstoel over de afdeling kan voortbewegen. Door de somatische problematiek van klager bestaat de mogelijkheid dat zijn lichamelijke en cognitieve beperkingen in de toekomst toenemen. Vooralsnog kan het PPC van de PI Vught hierin voorzien. De vrijhedencommissie van de PI Vught is het daarmee eens en is van mening dat het strafrestant dan ook zonder enige belemmering in het PPC ten uitvoer gelegd kan en dient te worden, juist ook gezien het heftige delict waarvoor klager veroordeeld is. De adviescommissie ziet geen redenen om af te wijken van het selectieadvies van het PPC van de PI Vught. De adviescommissie is van oordeel dat er vooralsnog onvoldoende dringende medische redenen zijn die plaatsing van klager in een tbs-instelling op een eerder tijdstip noodzakelijk maken. Nu buiten de somatische klachten er geen redenen zijn om klager vroegtijdig te plaatsen binnen een tbs-instelling en de somatische klachten adequaat worden opgepakt binnen het PPC van de PI Vught, is in redelijkheid klagers verzoek tot vervroegde plaatsing in een tbs-instelling afgewezen.

 

3. De beoordeling

Klager is bij onherroepelijk geworden uitspraak veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig jaren en hem is de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege opgelegd.

Klager verblijft in het PPC van de PI Vught. Op 11 december 2023 heeft klager verzocht hem vervroegd te plaatsen in een tbs-instelling vanwege zijn medische gesteldheid. Op 20 maart 2024 heeft verweerder beslist tot afwijzing van klagers verzoek.

 

Het beoordelingskader

Artikel 6:2:8 van het Wetboek van Strafvordering (WvSv) luidt, voor zover hier relevant, als volgt:

  1. Een veroordeelde tot gevangenisstraf die wegens een psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap daarvoor in aanmerking komt, kan worden geplaatst in een instelling voor verpleging van ter beschikking gestelden. In dat geval is artikel 6:2:16 van overeenkomstige toepassing.
  2. Indien een veroordeelde tot gevangenisstraf tevens de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege is opgelegd, wordt op regelmatige tijdstippen beoordeeld of de veroordeelde dient te worden geplaatst in een instelling voor verpleging van ter beschikking gestelden.

Op grond van artikel 6.4, tweede lid, van het Bfz geschiedt de plaatsing in een instelling aangewezen voor de verpleging van ter beschikking gestelden van een veroordeelde tot gevangenisstraf, die tevens de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege is opgelegd, indien het ten uitvoer te leggen gedeelte van de gevangenisstraf is ondergaan. Dit betreft in beginsel de datum van voorwaardelijke invrijheidstelling (hierna: VI datum). Klagers VI datum is 11 december 2026.

Ingevolge artikel 6.4, derde lid, van het Bfz kan verweerder in afwijking van het tweede lid bepalen dat de plaatsing in een tbs-instelling op een eerder tijdstip plaatsvindt, indien:

  1. er dringende medische redenen aanwezig zijn die plaatsing op een eerder tijdstip noodzakelijk maken;
  2. de veroordeelde jonger is dan 23 jaar en plaatsing op een eerder tijdstip met het oog op zijn ontwikkeling noodzakelijk is;
  3. het advies van de rechter, bedoeld in artikel 37b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, daartoe aanleiding geeft.

 

De toetsing van de bestreden beslissing

Aan de bestreden beslissing liggen verschillende adviezen ten grondslag, waaronder het selectieadvies van het PPC van de PI Vught van 20 februari 2024 en het advies van de Adviescommissie Geestelijk Gestoorde Gedetineerden van 14 maart 2024.

Uit het selectieadvies van het PPC van de PI Vught komt naar voren dat klager op een cel voor mindervaliden verblijft die verder is aangepast aan zijn individuele behoeften. Wat betreft de somatische zorg zijn er op klagers afdeling verpleegkundig ZBIW-ers aanwezig, die nauw samenwerken met de medische dienst. Wanneer specialistische zorg nodig is, wordt onder andere gebruik gemaakt van het Jeroen Bosch Ziekenhuis in Den Bosch. Er worden geen hiaten gezien in de zorg die voor klager nodig is. Door klagers somatische problematiek bestaat de mogelijkheid dat zijn lichamelijke en cognitieve beperkingen in de toekomst toenemen. Vooralsnog kan hierin door het PPC worden voorzien. Klager krijgt iedere dag structurele ondersteuning bij algemeen dagelijkse levensverrichtingen (ADL). Het behandelteam maakt gebruik van interventies die passen bij klagers sociaal emotionele ontwikkeling waarnaar in het verleden onderzoek is verricht. De huidige gedragsmatige aanpak heeft een zichtbaar positief effect op klager. Klager heeft altijd zeer gemotiveerd meegewerkt aan de aangeboden therapieën. Zo heeft hij gewerkt aan het verbeteren van zijn coping- en sociale vaardigheden. Ook heeft hij gewerkt aan heftige emotionele gebeurtenissen uit het verleden en is er samen met hem een seksuele anamnese en delictanalyse opgesteld. Klager krijgt fysiotherapie voor zijn motorische klachten en daarnaast nog wekelijks psychomotore therapie. Er worden geen redenen gezien voor vervroegde plaatsing van klager in een tbs-instelling. Buiten de somatische klachten zijn er geen gronden om klager vervroegd in een tbs-instelling te plaatsen. De somatische klachten van klager worden adequaat opgepakt binnen het PPC. Daarbij is de vrijhedencommissie van mening dat het strafrestant dan ook zonder enige belemmering binnen het PPC ten uitvoer gelegd kan en dient te worden gezien het ernstige delict waarvoor klager is veroordeeld.

De adviescommissie ziet geen redenen om af te wijken van het selectieadvies van het PPC van de PI Vught. De adviescommissie is van oordeel dat er vooralsnog onvoldoende dringende medische redenen zijn die plaatsing van klager in een tbs-instelling op een eerder tijdstip noodzakelijk maken. De adviescommissie adviseert daarom klager niet vervroegd in een tbs-instelling te plaatsen.

Op basis van voormelde adviezen is naar het oordeel van de beroepscommissie onvoldoende aannemelijk geworden dat de somatische (en psychiatrische) zorg die klager in het PPC geboden wordt op dit moment niet toereikend zou zijn.

 

Conclusie

Gelet op de uitgebrachte adviezen is de beroepscommissie van oordeel dat verweerder in redelijkheid de bestreden beslissing heeft kunnen nemen, nu vooralsnog niet is gebleken dat er dringende medische redenen aanwezig zijn die de vervroegde plaatsing van klager in een tbs-instelling noodzakelijk maken. Bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 16 december 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. D. van der Sluis, voorzitter, M. Bakker MSc en mr. L.C.P. Goossens, leden, bijgestaan door mr. G.J.M. Ankersmit, secretaris.

 

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven