Nummer: 08/3161/GB
Betreft: [klager] datum: 19 januari 2009
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. Th.C.P.M. van Boekel, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 3 december 2008 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem over te plaatsen naar de gevangenis van de PI Tilburg ongegrond verklaard.
2. De feiten
2.1. Klager is sedert 27 juli 2006 gedetineerd. Hij verbleef in het huis van bewaring/ISD (h.v.b./ISD) Utrecht te Nieuwegein. Op 28 september 2007 is hij overgeplaatst naar de gevangenis van de locatie Dordtse Poorten te Dordrecht, waar een regime
van algehele gemeenschap geldt. Op 2 juni 2008 is klager geselecteerd voor overplaatsing naar de b.b.i. van de PI Tilburg. Op 4 juni 2008 is klager – met intrekking van de selectiebeslissing van 2 juni 2008 – geselecteerd voor overplaatsing naar de
b.b.i. van de gevangenis van de PI Tilburg op een afdeling waar hij is uitgesloten van regiemsgebonden verlof conform artikel 20, tweede lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling), alwaar hij op 5 juni 2008 is
geplaatst.
2.2. Bij haar uitspraak van 22 oktober 2008 (met kenmerk 08/2003/GB) heeft de beroepscommissie het beroep van klager, gericht tegen de beslissing van de selectiefunctionaris op het bezwaarschrift van 12 augustus 2008, gegrond verklaard en aan de
selectiefunctionaris opgedragen een nieuwe beslissing te nemen, met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie. De selectiefunctionaris heeft op 31 oktober 2008 andermaal besloten klager te selecteren voor plaatsing in b.b.i. van de
gevangenis van de PI Tilburg op een afdeling waar hij is uitgesloten van regiemsgebonden verlof conform artikel 20, tweede lid, van de Regeling. Klager heeft tegen die beslissing een bezwaarschrift ingediend, welk bezwaarschrift op 3 december 2008
ongegrond is verklaard.
3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager is van mening dat de selectiefunctionaris de uitspraak van de beroepscommissie met kenmerk 08/2003/GB niet in acht heeft genomen. De selectiefunctionaris motiveert zijn beslissing enkel met verwijzing naar het feit dat klager op 17 juni 2008 tot
ongewenst vreemdeling is verklaard. Er wordt verder geen afweging gemaakt op grond waarvan het recht op regiemsgebonden verlof aan klager wordt onthouden. Er blijkt niet van een afweging waarin de subjectieve criteria van het geval zijn meegewogen.
Klager heeft al eerder gesteld dat hij op basis van het gestelde in artikel 8 EVRM recht heeft op family-life, waardoor de beslissing hem tot ongewenst vreemdeling te verklaren geen stand zal houden. Omdat klager nog niet definitief tot ongewenst
vreemdeling is verklaard en niet aangemerkt kan worden als vluchtgevaarlijk, terwijl er daarnaast een uiterst gering gevaar voor recidive bestaat, is klager van mening dat hij in aanmerking dient te komen voor regimair verlof. Klager wenst nog te
benadrukken dat zijn echtgenote en dochter beiden Nederlands staatsburger zijn.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
De bestreden beslissing is genomen naar aanleiding van een uitspraak van de beroepscommissie (met kenmerk 08/2003/GB) waarin is bepaald dat een nieuwe beslissing diende te worden genomen, omdat de selectiefunctionaris onvoldoende afwegingen had gemaakt
met betrekking tot het al dan niet verlenen van vrijheden omdat klager nog in een procedure tot ongewenstverklaring is verwikkeld. Klager is naar aanleiding van een veroordeling tot ongewenst vreemdeling verklaard, welke ongewenstverklaring van kracht
is. Het namens klager ingestelde bezwaar tegen de ongewenstverklaring heeft geen schorsende werking terwijl er namens klager geen voorlopige voorziening met betrekking tot die ongewenstverklaring is aangevraagd. Bij de beslissing tot
ongewenstverklaring
is, zou kan uit die beslissing blijken, rekening gehouden met het in art. 8 EVRM verwoorde beginsel van recht op family-life en is geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met eerdergenoemd art. 8 EVRM. Omdat klager ongewenst is verklaard, wordt
klager, daarbij gelet op het bepaalde in artikel 4, aanhef en onder l, van de Regeling niet geschikt geacht voor verlofmogelijkheden.
4. De beoordeling
4.1. De afdeling van de gevangenis van de P.I. Tilburg, waar klager verblijft, is een normaal beveiligde inrichting als bedoeld in artikel 20, tweede lid, van de Regeling, met een regime van algehele gemeenschap.
4.2. Klager, die onherroepelijk is veroordeeld, komt in aanmerking voor plaatsing in een inrichting met een regime van algehele gemeenschap.
4.3. Op zich is voldoende aannemelijk dat klager op 17 juni 2008 tot ongewenst vreemdeling is verklaard. In beginsel heeft dit tot gevolg dat klager na ommekomst van zijn detentie zal worden uitgezet dan wel zelf Nederland dient te verlaten.
Op grond van het bepaalde in artikel 3 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden komen voor plaatsing in een b.b.i. niet in aanmerking (onder meer) gedetineerden van wie vaststaat dat zij na hun detentie zullen worden
uitgezet of uitgeleverd.
4.4. In de toelichting op artikel 3 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (Stcrt. 1998, nr. 247) heeft de Minister (onder meer) aangegeven:
”Indien de gedetineerde nog in een procedure is verwikkeld en derhalve nog niet vaststaat of betrokkene zal worden uitgezet of uitgeleverd, dient aan de hand van de subjectieve criteria een individuele afweging gemaakt te worden of betrokkene geschikt
is om in een zeer beperkt of beperkt beveiligde inrichting met een regime van algehele gemeenschap te verblijven. Het verwikkeld zijn in een zodanige procedure zal in het algemeen wel aanleiding zijn betrokkene niet in een (zeer) beperkt beveiligde
inrichting te plaatsen.”
4.5. Blijkens de toelichting van de selectiefunctionaris op de bestreden beslissing is tegen de ongewenstverklaring van klager weliswaar bezwaar ingesteld namens klager, maar heeft het instellen van dat rechtsmiddel geen opschortende werking. Om die
reden moet het ervoor worden gehouden dat klager indien hij niet gedetineerd zou zijn, Nederland zou moeten verlaten. De selectiefunctionaris heeft voorts verwezen naar de (absolute) weigeringsgronden voor het verlenen van verlof, zoals die staan
vermeld in artikel 4, aanhef en onder l, van de Regeling. Gelet daarop kan aan klager geen verlof worden verleend. De vraag is vervolgens of die weigeringsgrond ook heeft te gelden voor regimair verlof. De beroepscommissie beantwoordt die vraag in dit
geval bevestigend. De in artikel 4 van de Regeling genoemde weigeringsgronden gelden voor alle in de Regeling vermelde vormen van verlof, waaronder ook regiemsgebonden verlof. Hetgeen door en namens klager is aangevoerd met betrekking tot het in
artikel 8 EVRM geregelde recht op family-life maakt dit oordeel niet anders.
De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris kan daarom, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema, voorzitter, dr. J.P.S. Fiselier en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 19 januari 2009.
secretaris voorzitter