Nummer 24/44271/GV
Betreft [klager]
Datum 4 december 2024
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van
[klager] (hierna: klager)
1. De procedure
De – zo begrijpt de beroepscommissie – Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 22 oktober 2024 aan klager strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) verleend.
Klagers raadsvrouw, mr. A. Stronkhorst, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.
2. De beoordeling
Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. Dit verzoek is niet onderbouwd, terwijl de stukken voldoende informatie bevatten om het beroep te kunnen beoordelen. De beroepscommissie wijst het verzoek daarom af.
Klager is sinds 21 juli 2023 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van drie jaar met aftrek, wegens poging tot doodslag. De datum waarop klager in vrijheid wordt gesteld, is momenteel bepaald op 20 juni 2026. De eerst mogelijke datum voor strafonderbreking is 19 december 2024.
Klager behoort tot de categorie strafrechtelijk veroordeelde vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in Nederland. Ingevolge artikel 40a van de Regeling kan strafonderbreking voor onbepaalde tijd worden verleend. Indien een vrijheidsstraf van ten hoogste drie jaren is opgelegd, kan strafonderbreking worden verleend nadat ten minste de helft van de straf is ondergaan. Aan de strafonderbreking wordt de voorwaarde verbonden dat de vreemdeling niet naar Nederland terugkeert.
Verweerder heeft aan klager strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling verleend, onder de voorwaarde dat de uitzetting zich richt op het land van herkomst, te weten het Verenigd Koninkrijk. Klager is het, zo begrijpt de beroepscommissie, op zich niet oneens met de omstandigheid dat aan hem strafonderbreking wordt verleend. Hij wenst echter uitgezet te worden naar Turkije in plaats van naar het Verenigd Koninkrijk.
Uit het selectieadvies van 21 oktober 2024 maakt de beroepscommissie op dat in het terugkeerbesluit van 18 december 2023 een terugkeerverplichting aan klager is opgelegd naar zijn land van herkomst, te weten het Verenigd Koninkrijk (vergelijk het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) van 14 mei 2020, FMS e.a., ECLI:EU:C:2020:367, punt 115 en de weergave daarvan door het HvJEU in het arrest van 24 februari 2021, M. e.a., ECLI:EU:C:2021:127, punt 39, en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1155). De door verweerder gestelde voorwaarde in de bestreden beslissing is daarmee in lijn. Indien klager het niet eens is met het terugkeerbesluit, dan dient hij het daartegen openstaande rechtsmiddel aan te wenden. In die procedure kan – anders dan in dit beroep – aan de orde komen dat de Dienst Terugkeer & Vertrek heeft aangegeven dat de terugkeerprocedure ook gericht kan zijn op vertrek naar Turkije.
Gelet op het voorgaande is de bestreden beslissing juist. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.
3. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 4 december 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. G.C. Bos, voorzitter, mr. dr. A. Pahladsingh en mr. D. van der Sluis, leden, bijgestaan door mr. A. Back, secretaris.
secretaris voorzitter