Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 24/39602/GA, 4 februari 2025, beroep
Uitspraakdatum:04-02-2025

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          24/39602/GA

Betreft [klager]

Datum 4 februari 2025

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

 

de directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Arnhem (hierna: de directeur)

 

1. De procedure

[klager] (hierna: klager) heeft beklag ingesteld tegen een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, vanwege het niet inleveren van een schilmes, ingaande op 11 november 2023.

De beklagcommissie bij de PI Arnhem heeft op 8 maart 2024 het beklag gegrond verklaard en daarbij aan klager een tegemoetkoming toegekend van €30,- (A-2023-729). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

De directeur heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft de directeur en klager in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van de directeur

Op 10 november 2023 bleek aan het eind van de dag dat een schilmes ontbrak. Bij de naam van klager stond een open aftekening voor een schilmes, wat betekent dat hij het aan hem uitgeleende schilmes niet had ingeleverd. Het mes werd die avond niet gevonden, klager ontkende dat hij het mes nog had. Hij meldde toen niet dat hij het mes al had ingeleverd en dat er mogelijk een fout was gemaakt bij de aftekening, zoals hij later heeft beweerd. Op 11 november 2023 heeft een medegedetineerde het schilmes teruggebracht naar het personeel.

De verantwoordelijkheid voor het correct inleveren van het schilmes en het melden van de eventuele administratieve fout ligt volledig bij klager. Het door hem aangedragen alternatieve scenario, namelijk een administratieve fout, is wel degelijk voldoende onderzocht, voor zover dat mogelijk was. Het personeel heeft immers iedere gedetineerde nogmaals gevraagd waar het mes was. De directeur heeft het volste vertrouwen in de bekwaamheid van het personeel om de juiste gedetineerde te identificeren. Door in het hoorgesprek te stellen dat iemand anders zijn schilmes heeft ingeleverd, impliceert klager dat hij zijn mes aan een andere gedetineerde heeft gegeven en dat deze het mes niet heeft ingeleverd. Dit is niet toegestaan.

De regels voor het inleveren van geleende voorwerpen, zoals een schilmes, zijn essentieel voor het handhaven van de orde, rust en veiligheid in de inrichting. Een schilmes kan potentieel worden gebruikt als steekwapen. Het nalaten van klager om de mogelijk administratieve fout tijdig te melden en ervoor te zorgen dat het schilmes op de juiste manier werd ingeleverd, heeft geleid tot onnodige verstoringen en onzekerheid. De directeur meent dat de opgelegde disciplinaire straf niet onredelijk of onbillijk is.

 

Standpunt van klager

Klager heeft zijn standpunt in beroep niet toegelicht.

 

3. De beoordeling

Ontvankelijkheid in beroep

Op grond van artikel 69, eerste lid, eerste volzin, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) kunnen de directeur en de klager beroep instellen door het indienen van een beroepschrift. Gelet op de praktijk waarbij beroepschriften in toenemende mate ook digitaal worden ingediend en aangezien dit in deze zaak ook het geval is, ziet de beroepscommissie (ambtshalve) aanleiding hierna in te gaan op hoe zij de ontvankelijkheid in beroep in het kader van digitaal of per post ingediende beroepschriften beoordeelt.

 

Algemeen

Van belang is dat vaststaat dat de persoon die het beroep digitaal of per post instelt, bevoegd is dat te doen. Er mag geen twijfel over bestaan dat de (gemachtigde van de) klager of de (gemachtigde van de) directeur het beroep instelt. Voor wat betreft een door de directeur ingediend beroepschrift kan dit blijken uit de naam, functietitel en handtekening van de directeur. Indien een gemachtigde het beroep instelt, zal uit een ondertekende machtiging van de klager of de directeur duidelijk moeten zijn dat de gemachtigde bevoegd is het beroep in te stellen. Indien een advocaat die staat ingeschreven op het tableau van de Nederlandse Orde van Advocaten het beroep instelt, is hierbij afdoende als uit het beroepschrift zelf blijkt dat de advocaat daartoe is gemachtigd. Een aparte machtiging hoeft dan niet te worden overgelegd. Indien een gemachtigde, niet zijnde een advocaat als hiervoor bedoeld, namens de klager of de directeur een beroepschrift indient, is echter een schriftelijke machtiging daartoe vereist. Niet voldoende is dat het beroepschrift wordt ondertekend met daarvoor veelal gebruikte termen als “voor deze”, “namens deze”, of “in opdracht”.

 

Digitaal of per post ingestelde directeursberoepen

Vanwege dit laatste verdient het aanbeveling dat de directeur vooraf in het functionele contact met het secretariaat van de RSJ aangeeft welke personen in zijn organisatie gemachtigd zijn namens de directeur beroepschriften in te dienen. Zo weet de beroepscommissie zeker dat het ingediende beroepschrift van een daartoe bevoegde medewerker van de inrichting afkomstig is. In zoverre wijkt de beoordeling van digitaal ingediende beroepschriften niet af van de beoordeling van per post ingediende beroepschriften.

De beroepscommissie ziet bij digitaal of per post ingestelde directeursberoepen vaak dat één of meer van de onderdelen van de ondertekening, namelijk de naam, functietitel en/of de handtekening, ontbreekt. De beroepscommissie is ambtshalve bekend met de praktijk dat hieraan veiligheidsoverwegingen ten grondslag kunnen liggen. Ook het toenemende gebruik van geautomatiseerde zaaksystemen bij de overheid leidt ertoe dat digitaal en automatisch gegenereerde correspondentie, waaronder beroepschriften, niet van een handtekening zijn voorzien. Soms wordt de handtekening weggelaten wanneer daarin een naam te herkennen is. Ook in al deze situaties zal zonder twijfel duidelijk moeten zijn dat het beroep door de (gemachtigde van de) directeur is ingesteld.

 

Beroepschrift met naam & functietitel, naam & handtekening of functietitel & handtekening

Als het digitaal of per post ingediende beroepschrift van de directeur is voorzien van de naam en functietitel dan wel de naam en handtekening, dan wel de functietitel en de handtekening, beschouwt de beroepscommissie dat als een rechtsgeldig ingediend beroepschrift. In deze situaties kan namelijk de rechtsgeldigheid (eventueel achteraf) worden vastgesteld aan de hand van de naam of de handtekening.

 

Beroepschrift met alleen naam óf functietitel zonder handtekening

Indien het digitaal ingediende beroepschrift van de directeur is voorzien van enkel de naam óf enkel de functietitel, dus zonder dat sprake is van een handtekening, beschouwt de beroepscommissie het als rechtsgeldig ingesteld beroep als het beroepschrift wordt verzonden vanuit een door de inrichting gebruikte ‘anonieme mailbox’. De beroepscommissie stelt daarbij als voorwaarde dat in het functionele contact tussen de inrichting en het secretariaat van de RSJ van tevoren wordt aangegeven welke anonieme mailbox wordt gebruikt en wie daarvan gebruikmaken. Ook dan weet de beroepscommissie zeker dat het ingediende beroepschrift van een daartoe bevoegde medewerker van de inrichting afkomstig is. Indien een en ander in een concrete zaak toch nog tot onduidelijkheid leidt, zal de directeur in de gelegenheid worden gesteld daarover uitsluitsel te geven.

 

Ontvankelijkheid in beroep in deze zaak

Het voorgaande toegepast op het in deze zaak door de directeur digitaal ingestelde beroep, stelt de beroepscommissie vast dat dit door een bevoegd persoon is ingesteld. Het beroepschrift vermeldt de functietitel van de indiener, namelijk de plaatsvervangend vestigingsdirecteur en is voorzien van een handtekening.

 

Inhoudelijk

De beroepscommissie gaat uit van de volgende (onweersproken) feiten. Op 10 november 2023 werd aan het eind van de dag een uitgeleend schilmes vermist. Op het bord in de teamkamer was te zien dat klager nog een mes op zijn naam had staan; deze was niet afgetekend. Op de vraag aan klager of hij het schilmes nog onder zich had, antwoordde hij echter ontkennend. De volgende dag werd het vermiste schilmes door een andere gedetineerde bij het personeel ingeleverd. Ten overstaan van de beklagcommissie heeft klager gesteld dat aan de betreffende medegedetineerde ook een mes was uitgeleend.

De vermissing van een schilmes is in strijd met de orde en veiligheid in de inrichting en rechtvaardigt de oplegging van een disciplinaire straf als bedoeld in artikel 51, eerste lid, van de Pbw. In beklag heeft klager gewezen op een alternatief scenario inhoudende dat sprake is van een administratieve fout. Hij stelt dat hij het schilmes heeft ingeleverd, maar dat deze bij een andere gedetineerde is afgetekend. Dit alternatieve scenario houdt echter geen stand gelet op de verklaring van klager dat “iemand anders [zijn] schilmes heeft ingeleverd”. De beroepscommissie is van oordeel dat de directeur, gelet op deze verklaring, heeft kunnen en mogen aannemen dat klager het vermiste schilmes heeft uitgeleend aan een andere gedetineerde. Klager kan daarom verantwoordelijk worden gehouden voor de vermissing van het schilmes op 10 november 2023.

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van de directeur om aan klager een disciplinaire straf op te leggen niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep van de directeur daarom gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 4 februari 2025 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. drs. F.A.M. Bakker, voorzitter, mr. A.B. Baumgarten en mr. dr. R.S.T. Gaarthuis, leden, bijgestaan door mr. R. Kokee, secretaris.

 

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven