Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 24/38558/GA, 4 februari 2025, beroep
Uitspraakdatum:04-02-2025

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          24/38558/GA

Betreft [klager]

Datum 4 februari 2025

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

 

de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught (hierna: de directeur)

 

1. De procedure

[klager] (hierna: klager) heeft beklag ingesteld tegen een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel, voor de duur van tien dagen, vanwege klagers veranderende gemoedstoestand, ingaande op 19 september 2023.

De beklagcommissie bij de PI Vught heeft op 15 januari 2024 het beklag gegrond verklaard (VU 2023-2050). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

De directeur heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft de directeur en klager in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van de directeur

Aan klager is op 19 september 2023 een ordemaatregel van afzondering in een afzonderingscel opgelegd in verband met de bij hem waargenomen gedragsverandering. Per abuis is tijdens de zitting van de beklagcommissie aangenomen dat klager pas op 21 september 2023 in de afzonderingscel is geplaatst. Dit is onjuist. Klager is op 19 september 2023 na de oplegging van de ordemaatregel direct in de afzonderingscel geplaatst.

De ordemaatregel stond los van de disciplinaire straf die klager op dat moment uitzat. Voor klager is voldoende duidelijk geweest waarom hij op dat moment een ordemaatregel kreeg opgelegd. Op de zitting van de beklagcommissie heeft klager aangegeven dat hij het wel begreep en dat het destijds niet zo goed met hem ging. Hij kon door de ordemaatregel tot rust komen en is daarna op het PPC gestabiliseerd.

 

Standpunt van klager

Klager heeft in beroep zijn standpunt niet toegelicht.

 

3. De beoordeling

Ontvankelijkheid in beroep

Op grond van artikel 69, eerste lid, eerste volzin, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) kunnen de directeur en de klager beroep instellen door het indienen van een beroepschrift.

Gelet op de praktijk waarbij beroepschriften in toenemende mate ook digitaal worden ingediend en aangezien dit in deze zaak ook het geval is, ziet de beroepscommissie (ambtshalve) aanleiding hierna in te gaan op hoe zij de ontvankelijkheid in beroep in het kader van digitaal of per post ingediende beroepschriften beoordeelt.

 

Algemeen

Van belang is dat vaststaat dat de persoon die het beroep (digitaal of per post) instelt, bevoegd is dat te doen. Er mag geen twijfel over bestaan dat de (de gemachtigde van de) klager of de (gemachtigde van de) directeur het beroep instelt. Voor wat betreft een door de directeur ingediend beroepschrift kan dit blijken uit de naam, functietitel en handtekening van de directeur. Indien een gemachtigde het beroep instelt, zal uit een ondertekende machtiging van klager of de directeur duidelijk moeten zijn dat de gemachtigde bevoegd is het beroep in te stellen. Indien een advocaat die staat ingeschreven op het tableau van de Nederlandse Orde van Advocaten het beroep instelt, is hierbij afdoende als uit het beroepschrift zelf blijkt dat de advocaat daartoe is gemachtigd. Een aparte machtiging hoeft dan niet te worden overgelegd. Indien een gemachtigde, niet zijnde een advocaat als hiervoor bedoeld, namens de klager of de directeur een beroepschrift indient, is echter een schriftelijke machtiging daartoe vereist. Niet voldoende is dat het beroepschrift wordt ondertekend met daarvoor veelal gebruikte termen als “voor deze”, “namens deze”, of “in opdracht”.

 

Digitaal of per post ingestelde directeursberoepen

Vanwege dit laatste verdient het aanbeveling dat de directeur vooraf in het functionele contact met het secretariaat van de RSJ aangeeft welke personen in zijn organisatie gemachtigd zijn namens de directeur beroepschriften in te dienen. Zo weet de beroepscommissie zeker dat het ingediende beroepschrift van een daartoe bevoegde medewerker van de inrichting afkomstig is. In zoverre wijkt de beoordeling van digitaal ingediende beroepschriften niet af van de beoordeling van per post ingediende beroepschriften.

 De beroepscommissie ziet bij digitaal of per post ingestelde directeursberoepen vaak dat één of meer van de onderdelen van de ondertekening, namelijk de naam, functietitel en/of de handtekening, ontbreekt. De beroepscommissie is ambtshalve bekend met de praktijk dat hieraan veiligheidsoverwegingen ten grondslag kunnen liggen. Ook het toenemende gebruik van geautomatiseerde zaaksystemen bij de overheid leidt ertoe dat digitaal en automatisch gegenereerde correspondentie, waaronder beroepschriften, niet van een handtekening zijn voorzien. Soms wordt de handtekening weggelaten wanneer daarin een naam te herkennen is. Ook in al deze situaties zal zonder twijfel duidelijk moeten zijn dat het beroep door de (gemachtigde van de) directeur is ingesteld.

 

Beroepschrift met naam & functietitel, naam & handtekening of functietitel & handtekening

Als het digitaal of per post ingediende beroepschrift van de directeur is voorzien van de naam en functietitel dan wel de naam en handtekening, dan wel de functietitel en de handtekening, beschouwt de beroepscommissie dat als een rechtsgeldig ingediend beroepschrift. In deze situaties kan namelijk de rechtsgeldigheid (eventueel achteraf) worden vastgesteld aan de hand van de naam of de handtekening.

 

Beroepschrift met alleen naam óf functietitel zonder handtekening

Indien het digitaal ingediende beroepschrift van de directeur is voorzien van enkel de naam óf enkel de functietitel, dus zonder dat sprake is van een handtekening, beschouwt de beroepscommissie het als rechtsgeldig ingesteld beroep als het beroepschrift wordt verzonden vanuit een door de inrichting gebruikte ‘anonieme mailbox’. De beroepscommissie stelt daarbij als voorwaarde dat in het functionele contact tussen de inrichting en het secretariaat van de RSJ van tevoren wordt aangegeven welke anonieme mailbox wordt gebruikt en wie daarvan gebruikmaken. Ook dan weet de beroepscommissie zeker dat het ingediende beroepschrift van een daartoe bevoegde medewerker van de inrichting afkomstig is. Indien een en ander in een concrete zaak toch nog tot onduidelijkheid leidt, zal de directeur in de gelegenheid worden gesteld daarover uitsluitsel te geven.

 

Ontvankelijkheid in beroep in deze zaak

Het voorgaande toegepast op het in deze zaak door de directeur digitaal ingestelde beroep, stelt de beroepscommissie vast dat dit door een bevoegd persoon is ingesteld. Het beroepschrift vermeldt weliswaar enkel de functietitel van de indiener, namelijk de plaatsvervangend vestigingsdirecteur, maar gelet op de gebruikte anonieme mailbox van de inrichting is zonder twijfel dat de betreffende plaatsvervangend vestigingsdirecteur het beroep heeft ingesteld.

 

Inhoudelijk

Aan klager is op 19 september 2023 een ordemaatregel van afzondering in een afzonderingscel opgelegd vanwege een bij hem waargenomen gedragsverandering. Klager liet volgens de directeur in toenemende mate een gedragsverandering zien, in combinatie met verwarde uitspraken waarbij hij onsamenhangend in gesprek was en niet altijd in realiteit leek te zijn. Deze combinatie heeft geleid tot een grote mate van agitatie en ernstige verbale agressie. Het agitatieniveau werd dusdanig hoog, dat de veiligheid op de afdeling niet meer gewaarborgd kon worden.

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van de directeur aan klager een ordemaatregel op te leggen niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie begrijpt dat ten tijde van de beklagzitting is uitgegaan van een verkeerde ingangsdatum van de ordemaatregel. Nu dit in beroep is opgehelderd, gaat de beroepscommissie ervan uit dat het voor klager duidelijk is geweest op welke gronden hem de ordemaatregel is opgelegd. In de aan klager op 20 september 2023 uitgereikte schriftelijke mededeling van de ordemaatregel worden de redenen genoemd op grond waarvan de ordemaatregel is opgelegd. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 4 februari 2025 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. drs. F.A.M. Bakker, voorzitter, mr. A.B. Baumgarten en mr. dr. R.S.T. Gaarthuis, leden, bijgestaan door mr. R. Kokee, secretaris.

 

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven