Nummer 24/42632/GA
Betreft klager
Datum 3 januari 2025
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van
klager (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, vanwege fraude bij een urinecontrole, ingaande op 24 mei 2024.
De beklagcommissie bij de locatie De Schie te Rotterdam heeft op 15 augustus 2024 het beklag ongegrond verklaard (S-2024-403). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.
Klagers raadsman, mr. R.T. Schrama, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De beroepscommissie heeft klager en zijn raadsman gehoord op de zitting van 29 oktober 2024 in het JC Zaanstad.
De directeur heeft schriftelijk laten weten niet op de zitting te verschijnen en heeft een schriftelijke reactie op het beroep gestuurd. Namens de voorzitter van de beroepscommissie zijn voorafgaand aan de zitting bij de directeur nadere stukken opgevraagd, die zijn ontvangen en doorgestuurd naar klager en zijn raadsman. De schriftelijke reactie van de raadsman daarop is op 6 november 2024 bij de RSJ ontvangen.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager heeft voorafgaand aan de urinecontrole van 24 mei 2024 water gedronken. Bij klager is een passagestoornis geconstateerd. Die stoornis heeft tot gevolg dat het hem niet mogelijk is om door de neus te ademen. Daarom krijgt hij gedurende de nacht een droge keel wat maakt dat hij genoodzaakt is om water te blijven drinken. De medische dienst is hiervan op de hoogte. Het drinken van water is hem ook geadviseerd. Klager is niet op de hoogte (gesteld) dat het drinken van water kan leiden tot de veronderstelling dat zou zijn gefraudeerd met de urinecontrole. Met betrekking tot het formulier is klager enkel medegedeeld dat hij deze diende te ondertekenen. Hij heeft van de inhoud geen kennis kunnen nemen. Een ‘gehaaste’ handtekening is dan ook geplaatst. Er is niet voldaan aan de vereisten zoals deze volgen uit artikel 3, tweede lid, van de Regeling urinecontrole penitentiaire inrichtingen (hierna: de Regeling). Mocht klager wel op de hoogte zijn gesteld, dan had hij de piw’ers kenbaar kunnen maken dat hij die nacht water had gedronken en kunnen verzoeken om de urinecontrole met bijvoorbeeld een dag uit te stellen. Er is dus sprake van bijzondere omstandigheden.
De uitspraak die is aangehaald door de beklagcommissie (RSJ 21 oktober 2008, 08/1134/GA) doet daaraan niet af. Van die situatie is niet sprake geweest omdat de daadwerkelijke kreatininewaarde van klager onbekend is. Slechts bekend is dat deze onder de gestelde grens van 2 mmol/l zou hebben gelegen. Om dezelfde redenatie als in de bedoelde uitspraak te kunnen volgen zouden de verschillende kreatininewaardes van klager bekend moeten zijn waarbij in ieder geval die van 6 april 2024 en 24 mei 2024 met elkaar zouden moeten worden vergeleken.
Ter zitting heeft klager informatie uit zijn medisch dossier getoond. Met toestemming van klager is daarvan een fotokopie gemaakt ten behoeve van het dossier. Klager heeft eerder een positieve urinecontrole gehad vanwege het gebruik van cannabis. Voor zover het overzicht van het achttal urinecontroles ziet op de verschillen inzake de kreatininewaarde, geldt dat deze (mogelijk) te verklaren zijn doordat klager niet te allen tijde exact dezelfde hoeveelheden water tot zich neemt, aldus de aanvullende schriftelijke reactie van de raadsman. Enige onderbouwing van het bewust tot zich nemen van grote hoeveelheden water is daarin evenwel niet gelegen. Temeer nu onbekend is gebleven welke specifieke waarde(n) de kreatinine heeft gehad op de momenten wanneer deze onder de 2.0 mmol/l zou hebben gelegen. Daar komt bij dat uit het overzicht wel degelijk volgt dat klager niet bewust te veel water tot zich zou hebben genomen. Immers, nadat de uitslag van de urinecontrole d.d. 18 maart 2024 positief was, is de kreatininewaarde begin april te laag geweest. Daarmee is niet geprobeerd om het gebruik van verdovende middelen te maskeren. De daaropvolgende urinecontrole een aantal dagen daarna heeft een negatief resultaat opgeleverd.
Klager verzoekt om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.
Standpunt van de directeur
De directeur persisteert bij wat in het verweer en ter beklagzitting is aangevoerd en dit dient als herhaald en ingelast te worden beschouwd. Klager heeft tijdens de rapportafhandeling niet naar voren gebracht dat hij vanwege een medische aandoening veel water moet drinken. Zoals blijkt uit de bestreden beslissing heeft klager zich in het hoorgesprek enkel op het standpunt gesteld dat hij er niet van op de hoogte was dat hij voor een urinecontrole geen water mocht drinken. Zoals eerder aangevoerd gaat dit standpunt niet op, omdat klager bij het aanzeggen een formulier tekent waarmee hij hierop wordt gewezen. Overigens was dit niet de eerste urinecontrole die bij klager is afgenomen. Gezien het detentieverleden van klager in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) en op de ISD-afdeling acht de directeur het dan ook zeer onwaarschijnlijk dat klager niet op de hoogte was van het feit dat hij niet te veel water moet drinken na het aanzeggen van een urinecontrole. Dat klager vanwege een medische aandoening veel water moest drinken, en dit bekend was bij de Afdeling Zorg, is pas in het klaagschrift naar voren gekomen. Al om die reden is de directeur van mening dat hem niet kan worden tegengeworpen dat dit niet is meegenomen in de strafoplegging. Nu klager tot dusver geen medisch dossier heeft overgelegd staat nog niet vast dat klager wegens medische redenen veel water moet drinken. Onverminderd het feit of klager lijdt aan de stoornis, blijft de directeur bij het standpunt dat zij ten tijde van de rapportafhandeling hiervan niet op de hoogte kon zijn. Dat de directeur op basis van de voor haar bekende informatie is overgegaan tot strafoplegging, is dan ook niet onredelijk. Het hoorgesprek dient er immers voor dergelijke bijzondere omstandigheden, die mogelijk onverenigbare feiten rechtvaardigen, naar voren te brengen.
3. De beoordeling
Volgens artikel 8, eerste lid, van de Regeling kan een disciplinaire straf worden opgelegd als is gebleken dat de gedetineerde met het urinemonster heeft gefraudeerd (RSJ 17 oktober 2023, 23/34706/GA).
Aan klager is een disciplinaire straf opgelegd vanwege een kreatininewaarde van minder dan 2,0 mmol/l bij een urinecontrole. Als regel geldt dat bij een kreatininewaarde van minder dan 2,0 mmol/l mag worden uitgegaan van fraude. Alleen bijzondere omstandigheden kunnen een uitzondering op deze regel rechtvaardigen. Naar het oordeel van de beroepscommissie is in dit geval geen sprake van bijzondere omstandigheden.
Uit de overgelegde medische informatie van klager blijkt van een passagestoornis bij hem, maar daaruit valt niet af te leiden dat klager (om die reden) is geadviseerd om veel water te drinken. Voorts neemt de beroepscommissie in dit kader in aanmerking dat klager tijdens zijn detentie eerder positieve urinecontroles heeft gehad vanwege het gebruik van cannabis; hij is dus niet onbekend met drugsgebruik.
Daarnaast is de urinecontrole op 21 mei 2024 klager aangezegd. Op de formulieren “Urinecontrole aanvraag” van 2 april 2024, 8 april 2024 en 21 mei 2024 staat vermeld: “Om te voorkomen dat het kreatininegehalte te laag wordt, is het aan te raden niet te drinken tussen opstaan en afname urinecontrole en ook de nacht voorafgaand niet meer dan twee glazen te drinken”. Klager heeft die formulieren voorafgaand aan de urinecontrole ondertekend. Voorts volgt uit de schriftelijke mededeling van de disciplinaire straf dat het personeel klager heeft medegedeeld dat hij niet te veel water moest drinken de avond voor zijn urinecontrole. Naar het oordeel van de beroepscommissie is daarmee onvoldoende aannemelijk geworden dat klager zich niet had gerealiseerd dat de hoeveelheid water die hij dronk de urinecontrole kon beïnvloeden. Bovendien had het dan op de weg van klager gelegen om tijdens het hoorgesprek met de directeur - in het kader van de afhandeling van het verslag - naar voren te brengen dat hij vanwege zijn medische conditie veel water drinkt, maar dat heeft hij niet gedaan, zodat de directeur daar bij de strafoplegging geen rekening mee heeft kunnen houden. Daarom kan de beslissing van de directeur niet als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt.
Gelet op het voorgaande is de beroepscommissie van oordeel dat de beklagcommissie het beklag terecht ongegrond heeft verklaard. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard, met aanvulling van de gronden.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie, met aanvulling van de gronden.
Deze uitspraak is op 3 januari 2025 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. W.S. Korteling, voorzitter, mr. F.H.J. van Gaal en mr. dr. A. Pahladsingh, leden, bijgestaan door mr. K. Kiela, secretaris.
secretaris voorzitter