Nummer 24/42096/TA
Betreft [klager]
Datum 12 november 2024
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van
[klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Het beklag betreft het door de instelling retour sturen van een door klager met toestemming bestelde film (PV 2024/36).
De beklagcommissie bij FPC Pompestichting te Nijmegen (hierna: de instelling) heeft op
19 juli 2024 het beklag ongegrond verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.
Klager heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman, mr. R. van Rhijn, en […], jurist, en […], zorgmanager, beiden werkzaam bij de instelling, gehoord op de zitting van 18 oktober 2024 in de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught.
Mr. S. Prinsen, secretaris bij de RSJ, was als toehoorder aanwezig.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klagers beklag is ten onrechte ongegrond verklaard. De instelling heeft leugenachtige verweren gevoerd, die de beklagcommissie zonder zelf onderzoek te doen heeft geloofd. Klager heeft met toestemming van een medewerker van de instelling de film Caligula besteld en betaald. Toen de film werd geleverd heeft de instelling besloten de film niet aan klager te overhandigen, maar de film retour te sturen en het geld terug te storten op klagers rekening. Er is sprake van willekeur. De film was klagers eigendom en het was aan hem om te bepalen of en hoe de film had moeten worden uitgevoerd. Klager vindt het bizar dat hij als volwassen man de film niet zou mogen zien. Klager is hierdoor ook financieel benadeeld, want het was een aanbieding en hij zou nu meer moeten betalen als hij de film opnieuw zou bestellen. Hij wil hiervoor gecompenseerd worden.
Standpunt van het hoofd van de instelling
Klager heeft in beroep geen gronden ingediend. Ter zitting is door en namens klager het beroep aangevuld, maar klager had eigenlijk niet ontvankelijk in zijn beroep moeten worden verklaard.
Inhoudelijk verwijst de instelling naar dat wat eerder in de beklagprocedure is aangevoerd. In aanvulling hierop stelt de instelling zich op het standpunt dat de instelling heeft gehandeld naar voortschrijdend inzicht gelet op de inhoud van de film.
3. De beoordeling
De instelling heeft gesteld dat klager in beroep geen gronden heeft ingediend. De beroepscommissie is van oordeel dat klager zijn beroep beperkt, maar voldoende met redenen heeft omkleed, zoals bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden. De beroepscommissie zal klager daarom ontvankelijk verklaren in zijn beroep.
Uit de stukken en dat wat ter zitting is besproken is voldoende aannemelijk geworden dat de toestemming voor de aanschaf van de film per abuis aan klager is gegeven. De bezwaren van de instelling om klager de film ter beschikking te stellen zien op de inhoud van de film vanwege de schokkende thema’s. De omstandigheid dat klager de film met toestemming van het personeel heeft aangeschaft, betekent niet dat de instelling vervolgens is gehouden aan deze gegeven toestemming, nu de film thema’s bevat die niet passen in het kader van klagers
tbs-behandeling. Dat klager stelt dat door de instelling willekeurig wordt gehandeld, kan eveneens niet tot een ander oordeel leiden, nu klagers behandeling op zijn persoon wordt toegespitst en niet vergeleken kan worden met de behandeling van medeverpleegden. Gelet op het voorgaande is de beroepscommissie van oordeel dat de beklagcommissie het beklag terecht ongegrond heeft verklaard. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.
Deze uitspraak is op 12 november 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. M.J.A.G. van Baal, voorzitter, mr. A.B. Baumgarten en dr. T. Jambroes, leden, bijgestaan door mr. C.K. van Dijk, secretaris.
secretaris voorzitter