Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 24/42521/GV, 23 oktober 2024, beroep
Uitspraakdatum:23-10-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    24/42521/GV
    
            
Betreft    [klager]
Datum    23 oktober 2024


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure
De – zo begrijpt de beroepscommissie – Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (hierna: verweerder) heeft op 14 augustus 2024 klagers verzoek om strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) afgewezen.

Klagers raadsvrouw, mr. S.R. den Toonder, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De beoordeling
Aan klager is in 2017 strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling verleend. Hij onderging op dat moment een gevangenisstraf van vijftien maanden met aftrek, wegens gekwalificeerde diefstal. Klager is sinds 8 mei 2024 wederom gedetineerd. Hij ondergaat het strafrestant van zijn eerdere veroordeling, te weten 220 dagen. De datum waarop klager in vrijheid wordt gesteld, is momenteel bepaald op 14 december 2024. 

Klager behoort tot de categorie strafrechtelijk veroordeelde vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in Nederland. Ingevolge artikel 40a van de Regeling kan strafonderbreking voor onbepaalde tijd worden verleend. Indien een vrijheidsstraf van ten hoogste drie jaren is opgelegd, kan strafonderbreking worden verleend nadat ten minste de helft van de straf is ondergaan. Aan de strafonderbreking wordt de voorwaarde verbonden dat de vreemdeling niet naar Nederland terugkeert. Uit de toelichting op artikel 40a van de Regeling volgt dat redenen kunnen bestaan die zich tegen het verlenen van strafonderbreking kunnen verzetten. Daarbij moet bijvoorbeeld worden gedacht aan de belangen van slachtoffers en de mate waarin de rechtsorde door het door de vreemdeling gepleegde delict was geschokt (Stcrt. 2012, 7141).

Een vreemdeling aan wie strafonderbreking op grond van artikel 40a van de Regeling is verleend, komt in beginsel niet meer in aanmerking voor een nieuw te verlenen strafonderbreking, indien deze vreemdeling in strijd met de daaraan verbonden voorwaarde na enige tijd naar Nederland terugkeert. Slechts zeer uitzonderlijke omstandigheden kunnen een hernieuwde strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling rechtvaardigen.

Aan klager is eerder strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling verleend. Hij heeft de hem opgelegde voorwaarde om niet terug te mogen keren naar Nederland overtreden. Klager stelt dat hij ervan overtuigd was dat hij slechts voor de duur van drie jaar niet terug mocht keren naar Nederland. Dit zou met hem gecommuniceerd zijn. Klager zou overigens ook niet voornemens zijn zich in Nederland te vestigen. Hij was slechts voor een dag in Nederland voor het bezoeken van een vriend. Nu andere gedetineerden ook in aanmerking zouden zijn gekomen voor een hernieuwde strafonderbreking, verzoekt klager hier ook om.

De door klager gestelde omstandigheden hebben naar het oordeel van de beroepscommissie niet te gelden als zeer uitzonderlijke omstandigheden die een hernieuwde strafonderbreking rechtvaardigen. Het is onvoldoende aannemelijk geworden dat klager bij zijn uitzetting naar Roemenië niet van de strekking en inhoud van het verlenen van strafonderbreking in kennis is gesteld, waaronder de voorwaarde dat hij niet naar Nederland mag terugkeren. De beroepscommissie wijst er daarbij op dat in artikel 40a, vierde lid, van de Regeling met zoveel woorden staat dat aan strafonderbreking de voorwaarde wordt verbonden dat de vreemdeling, in dit geval dus klager, niet naar Nederland terugkeert. De tekst van de Regeling is gepubliceerd op internet en kan door eenieder worden geraadpleegd. 

Gelet op het voorgaande is aannemelijk dat klager op de hoogte was, en had hij in elk geval op de hoogte behoren te zijn, van de aan de strafonderbreking verbonden voorwaarde. Dat klager niet voornemens is zich te vestigen in Nederland en dat hij slechts voor korte duur in Nederland was, wat daar verder ook van zij, maakt het oordeel niet anders. Het komt voor rekening en risico van klager dat hij de voorwaarde heeft overtreden en dat hij daardoor het strafrestant dient uit te zitten.

Klager heeft zijn stelling dat andere gedetineerden in aanmerking zouden zijn gekomen voor een hernieuwde strafonderbreking niet nader onderbouwd. Daarom is niet gebleken van gelijke gevallen. 

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.

 

3. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.


Deze uitspraak is op 23 oktober 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, voorzitter, mr. A.B. Baumgarten en mr. dr. A. Pahladsingh, leden, bijgestaan door mr. A. Back, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

  

Naar boven