Nummer 23/35808/GA
Betreft klager
Datum 22 oktober 2024
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van klager (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen:
a. de maatregelen die hem op 21 december 2022 zijn opgelegd vanwege zijn status als gedetineerde met een vlucht-/maatschappelijk risico (GVM-maatregelen), in het bijzonder de toezichtsmaatregel ‘individueel bezoek met toezicht’;
b. de omstandigheid dat de toezichtsmaatregel ‘individueel bezoek met toezicht’, achter glas plaatsvindt;
c. de bezoektijden;
d. de bezoekduur; en
e. de bezoekruimte.
De beklagcommissie bij de locatie Roermond heeft op 23 augustus 2023 (zo begrijpt de beroepscommissie) beklag a., beklag d. en beklag e. ongegrond verklaard en klager niet-ontvankelijk verklaard in beklag b. en beklag c. (R-2022-875). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.
Klagers raadsvrouw, mr. H.M.S. Cremers, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de directeur van de locatie Roermond (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager dient ontvankelijk te worden verklaard in zijn beroep. Doordat de uitspraak van de beklagcommissie aan klagers raadsvrouw per post is verzonden en de post op haar kantoor vaak niet tijdig en niet dagelijks wordt bezorgd, is de effectieve beroepstermijn slechts drie dagen. Dat is te weinig tijd om advocaat-cliënt overleg te plegen en beroep in te stellen. De termijnoverschrijding van één dag is dan ook verschoonbaar.
De aan klager opgelegde GVM-maatregelen zijn disproportioneel, onredelijk en onbillijk. De aan deze beslissing ten grondslag gelegde informatie is niet voldoende actueel, betrouwbaar en concreet. Het rapport van het Gedetineerden Recherche Informatiepunt (GRIP) van 8 juni 2022 is al meer dan een jaar oud en noemt geen vluchtgevaar. Ook in de mededeling van 15 december 2022 wordt alleen gesteld dat er een risico zou zijn van ontvluchting en/of bevrijding van buitenaf. De kennelijke interne overwegingen van de directeur zijn niet bekend, waardoor de indruk wordt gewekt dat zekerheidshalve maar álle mogelijke GVM-maatregelen zijn opgelegd. De veroordeling in eerste aanleg voor feiten die volgens het Operationeel Overleg (OO) de rechtsorde ernstig hebben geschokt en de door het OO genoemde media-aandacht voor klagers strafzaak, zijn beiden niet een criterium waarop een GVM-status kan worden gebaseerd. Dit roept de vraag op waarom klager niet de GVM-status ‘verhoogd’ zou kunnen krijgen met minder vergaande toezichtsmaatregelen. Gewezen wordt op het advies van de Afdeling advisering van de RSJ ‘Toenemende beveiliging in breder perspectief’ van 9 maart 2023, waarin de beginselen van minimale beperkingen en resocialisatie, het uitgangspunt van humane bejegening en het belang van maatwerk, relationele veiligheid en het voorkómen van sociaal isolement van de gedetineerde worden benadrukt.
Omdat klager (anders dan bij het beklag met kenmerk R-2022-773) te maken heeft met structurele beperkingen van zijn familiebezoek vanwege de GVM-maatregel ‘individueel bezoek met toezicht’, kan hij alsnog worden ontvangen in zijn beklag. De directeur faciliteert het recht op familiebezoek en het recht op family life niet daadwerkelijk en effectief. Het bezoek dient structureel op een courant tijdstip te worden gefaciliteerd, rekening houdend met de woonplaats van de partner en het kind van klager, in een kindvriendelijke ruimte (zonder glas).
Individueel bezoek met toezicht is in klagers geval dus onredelijk en in strijd met artikel 9, derde lid, van het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK), de bijbehorende aanbevelingen van het Kinderrechtencomité, evenals artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en de door de raadsvrouw aangehaalde jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens. Het bezoek achter glas is niet gebaseerd op een wet in formele zin, maar slechts op klagers GVM-status ‘hoog’ en de Circulaire Gedetineerden met een vlucht- en/of maatschappelijk risico van 8 juli 2021. Van een onderbouwd veiligheidsrisico is in klagers geval niet gebleken. Ook Recommendation CM/Rec(2018)5 van de Raad van Europa van 4 april 2018 bevat relevante voorwaarden over het bezoek van een kind aan zijn gedetineerde ouder, waaraan in klagers geval niet (volledig) wordt voldaan. De website van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) vermeldt het Ouder Kind Detentie¬programma, waarbij wordt genoemd dat het kind de ouder ongeveer twee uur lang kan bezoeken en dat de bezoekruimtes kindvriendelijk zijn ingericht. De website van de DJI verwijst ook naar het rapport van de Kinderombudsvrouw ‘Zie je mij wel?’, waarin het belang is benadrukt van het onderhouden van een zo normaal mogelijke ouder-kindrelatie tijdens de detentieperiode. Daarnaast bestaat de pilot van het project ‘gezinsbenadering’ in twee penitentiaire inrichtingen waar vadervleugels en familiekamers zijn. Het contrast met de organisatie van het familiebezoek van klager kan niet groter zijn.
Klager ervaart het als vernederend en als een grote inbreuk op zijn privacy dat een penitentiair inrichtingswerker (piw-er) bij zijn bezoek altijd visueel en auditief toezicht houdt. Dit is schadelijk voor de relatie tussen klager en zijn echtgenote (bezoek zonder toezicht is vanwege zijn GVM-status evenmin mogelijk). De beklagcommissie heeft een kindvriendelijke ruimte aanbevolen, maar geen consequenties verbonden aan het feit dat de directeur hieraan tot op heden geen gevolg heeft gegeven. Daarnaast is het onbegrijpelijk dat klager niet-ontvankelijk is verklaard in zijn klacht over de bezoektijden. De bezoektijden zijn onredelijk als kinderen niet op bezoek kunnen komen vanwege de reisafstand (RSJ 21 maart 2016, 15/4385/GB). De directeur moet alternatieven overwegen, zoals langere bezoekmomenten, bezoek op een rustigere locatie of andere bezoektijden. Klagers vrouw en kind kunnen slechts eenmaal per maand vanuit Parijs komen. Zij moeten midden in de nacht reizen om op tijd bij klager te zijn. Het wordt klager echter, ondanks verzoeken hiertoe, niet toegestaan om zijn bezoek langer te laten duren dan de standaardduur van één uur. Dat een bezoekduur van één uur per week voldoet aan de wettelijke minimumnormen, gaat voorbij aan de genoemde relevante internationale (wettelijke) normen.
Klager verzoekt een passende tegemoetkoming voor de onterecht opgelegde maatregelen.
Standpunt van de directeur
Aan de beslissing tot oplegging van GVM-maatregelen liggen de nog steeds actuele en relevante adviezen van het OO van 8 juni 2022 en 14 november 2022 ten grondslag, evenals de overwegingen van de directeur zelf. Het OO heeft klager geplaatst op de GVM-lijst met de status ‘hoog’ en de directeur geadviseerd om toezichtsmaatregelen te treffen. Uit informatie van het OO blijkt dat klager nog steeds wordt verdacht van strafbare feiten die de rechtsorde ernstig hebben geschokt. Daarnaast is hij lid van een goed georganiseerd crimineel samenwerkingsverband.
Ten tijde van het beklag verbleef klager in een huis van bewaring. Alle gedetineerden die daar verblijven hebben recht op één uur bezoek per week. Van een schending of beperking van het bezoekrecht is dus geen sprake. Dat het bezoek in fysieke of digitale vorm (Jitsy) plaatsvindt, doet daaraan niet af. Daarbij krijgt klager individueel bezoek, terwijl andere gedetineerden hun bezoekmoment hebben in de bezoekerszaal. Verder is het bezoek achter glas slechts één keer ter controle voorgekomen. Van een structurele beperking is dus geen sprake. Zoals eerder genoemd, zijn hierover inmiddels nieuwe afspraken gemaakt.
3. De beoordeling
De uitspraak van de beklagcommissie is klager toegezonden op 23 augustus 2023 en het door de raadsvrouw ingediende beroepschrift is bij e-mail van 31 augustus 2023 ontvangen op het secretariaat van de RSJ. De beroepscommissie acht het voldoende aannemelijk dat klager hiermee binnen de wettelijke termijn beroep heeft ingesteld.
Beklag a. (GVM-maatregelen)
De plaatsing van klager op de GVM-lijst en de daartoe gebruikte criteria en het toegekende risicoprofiel, zijn geen beslissingen die de directeur neemt. Aan een gedetineerde die is geplaatst op de GVM-lijst kan de directeur toezichtsmaatregelen opleggen, als dit noodzakelijk is in verband met de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting. Voordat de directeur hiertoe beslist, dient hij een eigen belangenafweging te maken over de noodzaak van die toezichtmaatregelen. De beslissing moet worden genomen op basis van (ten minste) de informatie van het GRIP, de visie van de directeur en de informatie die de gedetineerde verschaft tijdens het horen door de directeur.
Het OO heeft klager geplaatst op de GVM-lijst met de status ‘hoog’, op basis van de indicatie ‘(risico op) ontvluchting en/of bevrijding van buitenaf’. Naar het oordeel van de beroepscommissie is de noodzaak voor het opleggen van GVM-maatregelen aan klager voldoende aannemelijk geworden. De directeur heeft zich bij het nemen van zijn beslissing gebaseerd op de aan hem verstrekte informatie vanuit het OO, de relevante GRIP-adviezen en wat is besproken in het zogeheten signaaloverleg (een intern overleg over de veiligheidsaspecten in de inrichting). Deze informatie kan in redelijkheid worden aangemerkt als voldoende actueel, betrouwbaar en concreet en vormt voldoende onderbouwing voor de noodzaak tot voortzetting van de opgelegde GVM-maatregelen. De directeur heeft verder voldoende blijk gegeven van een belangenafweging waarbij hij de visie van klager, voortkomend uit het hoorgesprek, heeft betrokken.
Het bovenstaande geldt naar het oordeel van de beroepscommissie daarmee ook ten aanzien van de toezichtsmaatregel ‘individueel bezoek met toezicht’. Klager ervaart met name déze toezichtsmaatregel als een inbreuk op zijn recht op privacy, omdat een piw-er auditief en visueel toezicht houdt tijdens het bezoek met zijn partner en kind. De toezichtsmaatregel is echter gerechtvaardigd, omdat het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting – waarin de bovengenoemde noodzaak voor het opleggen van GVM-maatregelen in essentie is gelegen – hierin zwaarder weegt. Daarbij zou een bezoek zonder enig toezicht afbreuk doen aan de effectiviteit van de opgelegde GVM-maatregelen, die juist wordt bereikt door middel van een sluitend en samenhangend pakket aan maatregelen (zie Circulaire Gedetineerden met een vlucht en/of maatschappelijk risico van 8 juli 2021). Overigens is het zo dat ook bij regulier bezoek in de bezoekzaal (collectief) auditief en visueel toezicht wordt uitgeoefend.
Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie het beroep inzake beklag a. ongegrond verklaren en hierbij de uitspraak van de beklagcommissie bevestigen met wijziging van de gronden.
Beklag b. (bezoek achter glas)
Uit de beslissing tot oplegging van GVM-maatregelen van 21 december 2022 en uit de inlichtingen van de directeur blijkt dat het bezoek van klager niet plaatsvindt achter glas (niet als GVM-maatregel en ook niet op grond van een separate beslissing). De directeur heeft dus niet beslist om het bezoek achter glas te laten plaatsvinden. Klager is daarom op dit onderdeel terecht niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag. De beroepscommissie zal het beroep inzake beklag b. dan ook ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre bevestigen.
Hoewel de beklagcommissie heeft overwogen dat klager ten aanzien van de bezoektijden, bezoekduur en de bezoekruimte nu opnieuw klaagt – net als bij het beklag met kenmerk R-2022-773 – ging de laatstgenoemde klacht specifiek over de datum 27 oktober 2022. De onderhavige klacht ziet op deze onderwerpen sinds aan klager op 21 december 2022 GVM-maatregelen zijn opgelegd.
Beklag c. (bezoektijden)
Op basis van de stukken is de beroepscommissie van oordeel dat de beklagcommissie klager terecht niet-ontvankelijk in zijn beklag heeft verklaard, omdat de bezoektijden niet alleen voor klager gelden, maar een algemene regel betreffen.
In aanvulling hierop overweegt de beroepscommissie dat ten aanzien van de bezoektijden niet is gebleken van strijd met hogere wet- of regelgeving (artikel 38, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw), artikel 8 van het EVRM en artikel 9, derde lid, van het IVRK). Klagers partner en kind moeten vanuit Parijs inderdaad een lange reis maken om klager te bezoeken. Dat het bezoek van klager in de ochtend is gepland, is echter niet gebleken. De beroepscommissie ziet onvoldoende aanknopingspunten voor de stelling dat de bezoektijden eraan in de weg staan dat klagers partner en kind hem (effectief) bezoeken. Daarnaast heeft klager andere mogelijkheden om met zijn partner (en kind) rechtstreeks contact te onderhouden, namelijk – zo blijkt uit het standpunt van de directeur in beroep – door middel van beeldbellen en ook door middel van telefoneren. Ten aanzien van dit laatste is de beltijd van klager overigens verruimd naar driemaal 15 minuten.
Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
Beklag d. (bezoekduur)
Klager kan gedurende één uur per week bezoek ontvangen. Dit geldt voor alle gedetineerden die in de locatie Roermond in het huis van bewaring verblijven. Klager beklaagt zich dan ook over een algemene regel. Hiertegen staat geen beklag open, tenzij deze regel in strijd is met hogere wet- of regelgeving.
Klagers recht op ten minste één uur bezoek per week, zoals bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de Pbw, is niet geschonden. De beroepscommissie is van oordeel dat evenmin is gebleken van strijd met artikel 8 van het EVRM en artikel 9, derde lid, van het IVRK, ook niet nu klager niet twee, maar één uur per keer bezoek ontvangt en zijn partner en kind te maken hebben met een lange reistijd. Klager stelt dat zijn partner hem slechts eenmaal per maand kan bezoeken, maar de beroepscommissie weet niet of dit werkelijk zo is en, zo ja, de reden(en) daarvan. Bovendien heeft klager, zoals gezegd, de mogelijkheid om te beeldbellen met zijn partner en kind en kan hij met zijn partner driemaal per week 15 minuten telefoneren.
Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie de uitspraak van de beklagcommissie op dit onderdeel vernietigen en klager alsnog niet-ontvankelijk verklaren in beklag d.
Beklag e. (bezoekruimte)
Klager ontvangt bezoek in een aparte/individuele ruimte. Klager beklaagt zich naar het oordeel van de beroepscommissie over de algemene situatie dat de locatie Roermond niet beschikt over een zogeheten kindvriendelijke bezoekruimte. Dit ziet niet specifiek op klager.
Daarom is het beklag vergelijkbaar met een beklag tegen een algemene regel. Daartegen staat volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie alleen beklag open als sprake is van strijd met hogere wet- of regelgeving.
De beroepscommissie is van oordeel dat geen sprake is van strijd met artikel 8 van het EVRM. Vanwege de aan hem opgelegde GVM-maatregelen ontvangt klager zijn bezoek in een aparte bezoekruimte (in plaats van de algemene bezoekruimte waar andere gedetineerden met hun bezoekers aanwezig zijn). Op dit punt kan de beroepscommissie zich vinden in het standpunt van de directeur dat klager zijn bezoek juist ontvangt in een rustige setting. Bovendien is de maatregel ‘individueel bezoek zonder toezicht’ – zoals hierboven onder beklag a. is overwogen – gerechtvaardigd. Het is de beroepscommissie overigens niet gebleken dat klager zijn kind minder vaak ziet, uitsluitend omdat zijn bezoek plaatsvindt in een aparte bezoekruimte en niet in een zogeheten kindvriendelijke bezoekruimte.
Nu het beklag is gericht tegen een algemene situatie en niet is gebleken van strijd met wet- of regelgeving, kan klager niet worden ontvangen in zijn beklag. Klager is daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
De beklagcommissie heeft de directeur aanbevolen om zorg te dragen voor een kindvriendelijke bezoekruimte. De beroepscommissie begrijpt dit zo, dat de beklagcommissie deze aanbeveling heeft gedaan in het kader van haar algemene toezichtstaak (op grond van artikel 7, tweede lid, aanhef en onder a, van de Pbw).
Overweging ten overvloede
Klager had de directeur gemotiveerd kunnen verzoeken om in zijn specifieke geval een uitzondering te maken op de algemene regel, als hij meent dat de (combinatie van) bezoektijd, -duur en -kosten daar, gelet op de woonplaats/reistijd van zijn partner en kind, aanleiding toe geeft. Een eventuele afwijzende (of uitblijvende) beslissing op een dergelijk gemotiveerd en individueel verzoek had daarna dan voor een inhoudelijke toetsing aan de beklag- en beroepscommissie kunnen worden voorgelegd.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag a., b., c. en e. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie, ten aanzien van beklag a. met wijziging van de gronden en ten aanzien van beklag c. met aanvulling van de gronden.
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie inzake beklag d. en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in dit beklag.
Deze uitspraak is op 22 oktober 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. J.T.W. van Ravenstein, voorzitter, mr. A. Jongsma en mr. A.M.G. Smit, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.
secretaris voorzitter